Interessant om te lezen, voor wie vandaag vrij is.
1 Corinthiërs 13:1
Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal.
Wanneer wij een verklaring van dit vers trachten te geven, zijn we ons terdege bewust, dat wij de deur van de natuurlijke wereld achter ons moeten sluiten, teneinde geheel bezig te zijn in de geestelijke wereld. Het is bijvoorbeeld veel gemakkelijker om kanttekeningen te schrijven bij de Jacobusbrief, dan door te dringen in het wezen van de glossolalie, en het nut van deze gave voor de christen aan te tonen. De gedachten van de broeder des Heren kunnen wij immers toetsen aan het leven van de christenen in de zichtbare wereld. Zo zegt Jacobus onder andere dat het geloof pas volkomen wordt uit de werken, dat wil zeggen dat men in de zichtbare wereld de uitwerking ziet van het op zichzelf onzichtbare geloof. Verder lezen we in die brief over lofzangen, met olie zalven, en dergelijke. Ook negatieve zaken komen aan de orde, zoals laster, aanzien des persoons, dood geloof. Hoewel het ene punt duidelijker aan de dag treedt dan het andere, kunnen we dergelijke zaken begrijpen en beredeneren, want we zien ze in het leven van alledag bij de christenen. Het spreken in tongen behoort evenwel tot een totaal andere dimensie; het gaat buiten het verstand om, zowel van degene die het beoefent als van degene die het hoort. De apostel Paulus was iemand met veel inzicht in de geestelijke wereld. Dit blijkt wel als hij hier, vanuit zijn eigen rijke ervaring, de glossolalie niet alleen associeert met menselijke talen, maar ook met die van de engelenwereld. Steeds weer verbazen we ons over het diepe inzicht van de apostel in het Koninkrijk Gods.
In de uitdrukking 'met de tongen der mensen en der engelen' kan het woord 'tongen' vervangen worden door 'talen'. Op de pinksterdag wordt van de in tongen sprekende apostelen gezegd, dat men ieder van hen hoorde spreken in zijn eigen 'taal'(dialektos). We denken hier aan de uitdrukking 'elke stam en taal (tong) en volk en natie'(Openb. 5:9). De meeste vertalingen hebben daarom ook het woord 'tongen' door 'talen' weergegeven.
Toen de Heilige Geest op de Pinksterdag neerdaalde, bracht Hij allen een sluimerend, geestelijk talent in werking, namelijk het vermogen om in andere talen te kunnen spreken. Wij kunnen de glossolalie dus definiëren als de geestelijke begaafdheid van de mens om de taal van een inwonende geest over te nemen. Dit betekent dus voorde christen die bevrijd is van boze, inwonende machten, en in wie de Heilige Geest woont, dat hij de taal van deze Geest kan overnemen. Hij kan Hem weliswaar niet met zijn natuurlijk oor beluisteren, maar dat is ook niet nodig. Wij hebben immers zelf ook het vermogen om onhoorbaar in onze eigen taal te denken, en zinnen en woorden te vormen. Bij de glossolalie hoort men dus de Heilige Geest 'spreken' en men brengt deze taal in de natuurlijke wereld in klanken over. Zo lezen wi) van de apostelen: 'En zij begonnen te spreken met andere talen (tongen), zoals de Geest hun gaf uit te spreken'.
Wanneer wij een vreemde taal leren, gebruiken wij ons verstand, maar iedereen weet dat men een taaal pas goed beheerst, wanneer men met de geest ook het taaleigen overneemt. Wie deze laatste begaafdheid mist, zal altijd moeite hebben om zich in een vreemde taal uit te drukken. Op deze laatste wijze neemt men bij het spreken in tongen door middel van de eigen geest de taal over waarvan de Heilige Geest Zich bedient.
Nu heeft God kennis van alle dingen, dus ook van alle talen. Hij kent 'de talen der mensen en der engelen'. Zomin als men bij het spreken in tongen de aardse talen rechtstreeks van mensen overneemt, zomin neemt men de talen der engelen direct over. Men luistert slechts welke taal de Heilige Geest gebruikt, hetzij die van mens en hetzij die van engelen. De goede engelen zijn immers geen inwonende geesten. De regel blijft dus altijd: 'Zoals de Geest geeft uit te spreken' of 'door de Geest spreekt hij' geheimenissen'. Naarmate iemands vermogen om geestelijk te horen en over te nemen groter is, en zijn geest zich meer ontwikkelt, naar die mate zal hij zich ook gemakkelijker in tongen kunnen uitdrukken. Hoe meer de christen in de geestelijke wereld vertoeft en hoe meer hij de gemeenschap met God zoekt door de Heilige Geest, des te sneller zal zijn geest zich in de hemelse gewesten ontwikkelen en des te gemakkelijker zal hij de taal van de Heilige Geest uitspreken. De apostel getuigde daarom, dat hij meer dan anderen in tongen sprak (14:18). Een navolgenswaardige gewoonte voor iedere geestelijke christen!
Op de Pinksterdag spraken de discipelen in talen van mensen. Wij weten niet of ook de begaafdheid van 'veelheld van talen' bij hen voorkwam (12:10 Canislusvert.). Het is heel goed mogelijk dat zij telkens in een andere taal overgingen, maar met elkaar was het een bonte verscheidenheid van buitenlandse dialecten en tongvallen. Zélf begrepen zij niet wat zij zeiden, want hun 'verstand was onvruchtbaar' (14:14). Zij spraken alleen tot God (14:2). Zij brachten Hem lofprijzingen, verkondigden zijn grote werken en werden hierdoor zelf opgebouwd. De verrassende bijkomstigheld was evenwel, dat de omstanders deze 'tongentaal' herkenden als hun moedertaal. De Heilige Geest liet dus deze kinderen Gods spreken in de taal van de buitenlandse bezoekers. Hiermee was het spreken in tongen tegelijkertijd op bijzondere wijze ook een teken voor de ongelovigen geworden (14:22). De spotters beschuldigden immers deze 'tongensprekers' dat zij teveel zoete wijn zouden hebben gedronken en daardoor wartaal uitsloegen. Dezelfde profane en platvloerse spot met deze goddelijke begaafdheid komt ook nu nog wel voor bij hen die wel christen zijn, maar die geen inzicht hebben in de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen. Het gehele conglomeraat van nationaliteiten dat zich in de tempel bevond, getuigde evenwel dat hier sprake was van nonnale talen, want 'zij hoorden hen in hun eigen taal van de grote daden Gods spreken'. Wie op bijbelse wijze in tongen spreekt, stoot geen dierlijke klanken uit, maar spreekt talen van mensen of van engelen.
Het is dus niet zo dat de Heer de glossolalie gaf in dienst van de zending, want de aanwezige Joden en proselieten spraken allen de Griekse taal en de toespraak van Petrus werd door allen gevolgd. Het spreken in tongen was ook op de Pinksterdag tot stichting van de gelovigen en tot een 'teken voor de ongelovigen' (14:22), zoals dit charisma het ook nu nog is, want ook nu komt het voordat de hoorder de glossolalie als een hem bekende taal herkent en zich verwondert hoe correct deze gesproken wordt. Tijdens een opbouwweek op het conferentie-oord Beukenstein werd met een eenvoudige Nederlandse broeder gebeden voor de doop met de Heilige Geest. Ik was daarbij aanwezig. Plotseling begon hij in zuiver Italiaans de liefde van God en zijn grootheid te verkondigen. Een Italiaanse broeder, tot de vergadering der gelovigen behorende, kwam door dit fenomeen radicaal tot verandering. Belde broeders zijn mij bekend.
De apostel had ontdekt, dat hij door middel van het charisma der tongen ook in een engelentaal kon spreken. Wel een bewijs dat hij een bijzonder geestelijk christen was. Hij hoorde vanuit de Heilige Geest klanken uit de 'onhoorbare' wereld en hij kon de talen der engelen zelfs in woorden omzetten. Wat de talen der engelen betreft, merken wij op dat zijzelf geen zintuiglijk waarneembare klanken kunnen voortbrengen. Zij missen immers een spraakorgaan. Jezus sprak ten aanzien van dit verschil tussen mens en engel, alsook met betrekking tot zijn eigen verheerlijkt lichaam: 'Ziet mijn handen en mijn voeten, dat Ik het zelf ben; betast Mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals gij ziet, dat Ik heb' (Luc. 24:39).
Ook van God staat er dat Hij geest is. God kan wel gedachten in ons leggen, maar Hij heeft de tong van de profeten nodig om ze verstaanbaar te maken. We laten verder buiten beschouwing dat God door een wonder, dus door een bijzonder ingrijpen, een enkele maal rechtstreeks met menselijke stem hoorbaar uit de onzienlijke wereld sprak, terwijl dit soms voor buitenstaanders als het geluid van een donderslag klonk. Het spreken van engelen onderling kan derhalve alleen maar door rechtstreekse overdracht van gedachten plaatsvinden. Dat engelen onderling communicatie hebben, blijkt uit Judas 9, waar staat dat Michaël, de aartsengel, in een twistgesprek gewikkeld was met de boze. Een dergelijke vorm van woordeloze communicatie kennen mensen soms ook wel, wanneer ze een nauwe, geestelijke gemeenschap met elkaar hebben. Ze begrijpen elkaar, verstaan elkaars gedachten, zonder dat zij spreken. We denken hier ook aan christenen die voor hun rechters moesten verschijnen. Hun geloofsgenoten schaarden zich dan zoveel mogelijk om hen heen, teneinde door hun aanwezigheid, de broeders en zusters moed in te 'spreken'. De gedachtenoverbrenging of de telepathie zoals deze in de wereld beoefend wordt, is evenwel te veroordelen, omdat de ene menselijke geest daarbij de andere gaat overheersen. De sterke geest geeft dan opdrachten die de zwakkere geest moet volvoeren. God wil dit 'amusement' niet, want in de geestenwereld stelt Hij alle mensen ten opzichte van elkaar gelijk, en voor christenen geldt: 'GIJ zijt allen broeders'. Zelfs tot de oudsten zegt de Schrift dat zij geen heerschappij mogen voeren over de kudde. Wij mogen alleen heersen over de boze geesten in de hemelse gewesten.
De engelen denken in woorden en zinnen evenals de mensen dit doen. Ze hebben daarvoor hun eigen taal die door de Heilige Geest wordt verstaan en dan wordt overgebracht op de menselijke geest, die deze engelentaal vertolkt met tong en mond. De boze geesten daarentegen brengen hun gedachten rechtstreeks overop de mens en deze spreekt dan hun onheilige leugentaal uit. Heilige engelen evenwel volvoeren het woord van God en luisteren naar de 'klank' van zijn woord (Ps. 103:20). Slechts in bijzondere gevallen worden zij gebruikt om met mensen te spreken. Dan lezen wij dat zij dezen benaderen in een droom of in een gezicht, dus ook in feite van buitenaf. Zo werden de engelen in Eftata's velden visionair door de herders waargenomen en gehoord. Eliza in Dothan zag wel de engelen, maar bij zijn knecht moesten eerst hiervoor de ogen worden geopend (2 Kon. 6:17). Daniël zag 'een man' en hoorde hem spreken, terwijl degenen die bij hem waren niets zagen (Dan. 10:7). Het boek Openbaring geeft vele voorbeelden van zulk visionair zien en horen.
Paulus gaat van de mogelijkheid uit, dat men door middel van de glossolalie niet alleen de talen kan spreken die de mensen gebruiken, maar ook die waarmee de engelen communiceren. Aangezien de goede engelen alleen dienende geesten zijn van de kinderen Gods, en zij dus te maken hebben met de denkwereld en talen der verschillende volken, hebben zij het vermogen zich aan te passen bij' de geestelijke statuur van de mens onder wie zij gesteld zijn. Zo is er ook bij hen verscheidenheid in 'spraak'.
De Heilige Geest kent niet alleen de talen der mensen, maar ook die van de heilige engelen. Hij draagt deze engelentaal over op de christen in wie Hijwoont. Deze vertolkt de taal der engelen dan in klanken, die overeenkomen met de gedachtenwereld der engelen. De mens kent de inhoud ervan niet, want zijn verstand is ook nu weer onvruchtbaar, De klanken die hij uitspreekt, stijgen op tot God. De glossolalie is dus niet een voortbrengen van louter dierlijke en ongearticuleerde geluiden, maar de klanken hebben inhoud en zin, want deze zijn dragers van gedachten, ook al begrijpt de mens die niet. De hoorder, God, verstaat ze echter wél, 'want wie in een tong spreekt, spreekt niet tot mensen, maar tot God, want niemand verstaat het; door de Geest spreekt hij 'geheimenissen' (14:2). Op deze wijze brengt de christen zijn lofoffer, namelijk de vrucht van zijn lippen. De tongenspreker ervaart hierdoor het klimaat van het Koninkrijk Gods en die van de reine enzelenwereld. Zo wordt hij in zijn geest ongetrokken tot Gods troon.
Tenslotte wijst de apostel erop, dat bij het gebruik van de glossolalie deze gave gepaard moet gaan met de liefde (agapè). Allereerst de, liefde tot God. Men spreekt immers niet tot mensen en richt zich niet tot zichzelf, maar tot de hemelse Vader. Deze liefde betekent evenwel ook de positieve gerichtheid ten opzichte van de mede gelovige. Wanneer iemand in de gemeente in tongen spreekt, zal hij ook rekening moeten houden met zijn broeders en zusters, want die moeten ook stichting ontvangen. Het schallend koper en de rinkelende cimbaal geven uitdrukking aan het ongevoelige en koude klimaat, dat een tongenspreker verspreidt, wanneer hij in een gemeentesamenkomst bezig is alleen zichzelf te stichten, daar hij zich niet voegt in het harmonische verband met zijn broeders en zusters. Hiermee veroordeelt Paulus het spreken in tongen niet, maar hij accentueert dat ook de begaafdste tongens, preker naar de eis der liefde moet uitmunten tot opbouw van het gehele lichaam van Christus. Ook schept de apostel geen valse tegenstellingen, zoals men wel hoort: 'Jullie zoeken het spreken in tongen en wij jagen naar de liefde'. Ook dit charisma behoort door de liefde te werken. Trouwens moet opgemerkt worden dat liefde op zichzelf niet bestaat. Om tot uiting te komen en zichtbaar te worden, moet zij altijd gepaard gaan met gaven.
Onze Heer realiseerde zijn goddelijke liefde doorgebondenen te bevrijden, zieken te genezen en allen te herstellen die door de boze beschadigd waren. Hij bezat zoveel gaven dat Hij aller dienstknecht kon zijn, allen kon helpen en zo allen liefde kon bewijzen. Zonder geestelijke gaven is er geen schenkende liefde mogelijk. Liefde en geestesuitingen behoren bij elkaar in de gemeente van jezus Christus (14:l).
Het is duidelijk dat het spreken in tongen buiten de agapè of buiten de actieve liefde, in Corinthe voorkwam. Deze geestesuiting stond indegemeentedan nietin dienstvande medechristenen door voorbede in tongen, of als een introductie voor een profetische uitspraak. Het ging er dan evenwel om dat de tongenspreker in extase wilde komen. Men kende dit nog vanuit de heidense tempels, waar men dan dikwijls gebruik maakte van muziekinstrumenten, zoals het 'schallend koper of een rinkelende cimbaal', dus van blaasinstrument of slaginstrument. Op deze wijze wilde men buiten zichzelf treden en loskomen van de beperktheid van het alledaagse leven om in een wereld van hogere werkelijkheid en verheven verlangens en lusten te komen. Men voelde zich dan los van de gewone realiteit met zijn chaotische lasten van allerlei herinneringen, en opgenomen in een onsamenhangende wereld waar men zich gelukkig voelde. Zo trokken eenmaal de vrouwelijke aanhangers van de god Dionysios in de wintertijd naar de bergen, waar ze bij fakkellicht onder opzwepende muziek wilde reidansen uitvoerden. De climax van razernij bereikten ze, wanneer ze in extase een wolvewelp grepen en die verscheurden om hem levend te verslinden. Zo meende men enthousiast of vol van zijn god te worden. Men at zijn god op teneinde tot een volledige vereniging met hem te komen. Dit verhaalt ons Euripides, een treurspeldichter in Griekenland (485-406 v.C.). In onze tijd gebruikt men allerlei slaginstrumenten, zoals drums en bekkens bij de pop- en undergroundmuziek, die een orgie of overdaad van geluiden voortbrengen, teneinde de luisteraars 'high' of uitzinnig te maken. Sommige pinksterchristenen trachten dit effect ook te bereiken door hard in tongen te spreken. Men kan dan evengoed een cimbaal nemen of de meer bij ons bekende tamboerijn. De glossolalie wordt dan een show. De apostel wijst al deze individualistische uitingen in het midden van de gemeente van de hand. je kunt een prachtige voet zijn of een mooie hand, maar buiten het lichaam ben je niets waard. Het lichaam is het beeld van de gemeente op aarde, die in de zichtbare wereld het onzienlijke lichaam des Heren concretiseert. Alleen het lichaam bezit leven en niet de hand ofvoet afzonderlijk. In het lichaam is 'de Geest des levens van Jezus Christus'. De liefde is in dit lichaam 'de band der volmaaktheid' (Col. 3:14). De gaven hebben geen waarde, indien ze niet in het lichaam en ten bate van het lichaam functioneren.
Bij het naderen tot God maken ook wij gebruik van psalmen, lofzangen en geestesliederen of gezangen in nieuwe tongen, die meestal instrumentaal begeleid worden. Het gaat daarbij evenwel in de eerste plaats niet om het ritme of de intensiteit van het geluid, maar om de gedachten die wij bewust of onbewust voor het aangezicht des Heren brengen, 'want wie lof offert, eert Mij', en baant de weg, dat Ik hem Gods heil doe zien' (Ps. 50:23). Wij naderen tot God met de geïnspireerde woorden van psalmen en gezangen en onze Heerbelooft, dat Hij dan tot ons zal naderen en ons zal vervullen met zijn Geest (Ef. 5:18).
Bron: Rhema print