Als je wilt uitvinden wat een woord als "haten" betekent in een gegeven tekst, is het nuttig om de context te bekijken. Daarin wordt meestal de betekenis van een algemeen woord meer afgebakend.
Dus als Jezus zegt: "Wie zijn vader en moeder niet haat, ... kan mijn leerling niet zijn," dan geeft de context duidelijk aan dat het hier gaat om een keuze tussen hem radicaal volgen (en al het andere achterlaten) of niet. "Haten" betekent hier dus vooral "als minder belangrijk behandelen".
Als God zegt in Mal. 1: "Jacob heb ik liefgehad, Esau heb ik gehaat," dan is dat in de context van een vervallen Edom, terwijl na de ballingschap Israel werd opgebouwd. Maleachi zegt zoiets als: je kunt wel proberen Edom op te bouwen, maar het zal je niet baten, omdat je mijn steun niet hebt. Hier impliceert Gods haat een soort van vloek die op het land van Esau ligt.
In Rom. 9 wordt deze tekst uit Maleachi aangehaald om te bewijzen dat het verschil tussen mensen, inclusief hun geestelijke bestemming, niet vastzit op menselijke dingen maar op het plan van God, die voor-bestemd en kiest. De twee zonen van Rebekka zaten in hetzelfde schuitje maar God kondigde aan dat de een ondergeschikt zou zijn aan de ander.
Veel klassieke theologen lezen hierin meteen een uitverkiezing van Jacob tot heerlijkheid en van Esau tot eeuwige ondergang. Ik denk dat Paulus dat hiet niet meteen bedoelt. In de context van Rom. 9 maakt hij vooral duidelijk dat God het recht heeft om de verbondskring "willekeurig" te beperken tot een tak van de familie (Izaak, Jacob). Hij laat zien dat Gods keuze-vooraf (de aankondiging aan Rebekka) doorwerkt in de geschiedenis (de verwoesting van Edom). Vervolgens gaat Paulus verder met zeggen dat wij, mensen, God niet ter verantwoording kunnen roepen over zijn willekeur. "Wat als God ... het ene vat maakt voor een eervolle bestemming, het andere tot verwoesting?"
Vanuit dergelijke gedeeltes lijkt het me heel duidelijk dat (1) God kiest, (2) op grond van zijn plan, niet op grond van wat mensen zijn of doen, (3) op een manier die onfeilbaar uitwerkt in de geschiedenis. De bijbelse termen zijn: ekloge, "uitkiezen"; thelema, "wil"; prothesis en pro-orismos, "vooruitzetting" en "voorbestemming".
Deze elementen van Gods soevereine wil worden nog wel eens gereduceerd tot prognosis (voorkennis) en problepsis, providentia (vooruitzien)--alsof God kiest op grond van wat hij weet dat mensen later uit eigen vrije wil zullen doen. Mijn inziens doet dat geen recht aan de sterke taal van de bijbel, waar God voorbestemd.
Aan de andere kant wil ik de scherpe taal vermijden die sommige gereformeerden gebruiken, dat God verkiest tot heerlijkheid en verkiest tot hel. Ik denk dat de Dordtse Leerregels een goed evenwicht hebben als ze zeggen dat God uitkiest op grond van zijn genadige, vrije wil, maar dat hij anderen voorbijgaat en in hun ondergang laat. Met andere woorden, mensen die door ongeloof verloren gaan, gaan verloren vanwege hun ongeloof, niet omdat God besloten heeft de hel te vullen.