quote:
op 06 Mar 2004 12:28:01 schreef dingo:
Dat is een discutabele conclusie want er zijn genoeg boze krachten die plezier beleven aan het laten pijn en verdriet hebben en het haten van mensen. Ondere andere mensen doen dat, kijk maar naar het menselijke gedrag wanneer de orde niet gehandhaafd wordt, dus tijdens opstanden, oorlogen en natuurrampen.
Je hoeft zelfs niet naar opstanden, oorlogen en natuurrampen te kijken.
Ik denk dat ieder van ons wel al haat heeft kunnen ervaren, dat ieder van ons wel al met plezier een ander pijn en verdriet heeft toegebracht. (bv. uit wraak of jaloezie)
Je zou kunnen concluderen dat god (gezien als wezen) kwaadaardig is omdat het toestaat dat er boze krachten bestaan.
Die redenering wil wel zeggen dat er naast (de goede) god geen enkel ander wezen zou kunnen/mogen bestaan.
Dit zou ook betekenen dat er geen wezens kunnen/mogen bestaan die weliswaar min of meer boosaardig zijn maar wel in staat zouden zijn om levensvreugde te ervaren.
Verdient god het predikaat goed wanneer god die min of meer boze wezens het bestaansrecht zou ontzeggen ?
Natuurlijk kun je redeneren dat god de schuldige is van het kwaad als ie toestaat dat naast hem ook nog andere wezens bestaan die niet in staat zijn tot goed.
Wanneer ik kwaad doe dan ben ik het die kwaad doet en niet god die toestaat dat ik besta. Zijn daad is mij tot leven wekken en niet mij vernietigen.
Heeft god dan geen verantwoordelijkheid door mij tot leven te wekken ?
En als god een goede god is hoe zou die verantwoordelijkheid er dan uitzien ?
En als god een kwaadaardige god is hoe zou die verantwoordelijkheid er dan uitzien ?
Een kwaadaardige god zou geen verantwoordelijkheid opnemen. Een kwaadaardige god zou enkel ikgericht zijn, vernietigingsgericht zijn.
Een goedaardige god zou echter niet de vernietiging van het wezen beogen maar zijn heil.
En wat kan ik zelf zien ?
Ik ben een min of meer boosaardig wezen in een omgeving met andere min of meer boosaardige wezens.
Maar die omgeving stimuleert mij en anderen om het kwade in mij en anderen te vernietigen. Want het kwaad van de anderen bezorgt me afkeer van het kwaad en doet mij en anderen inzien dat het kwaad in mij een obstakel is voor mijn levensvreugde, warmte, liefde, heil.
Ik zit in een omgeving die me stimuleert tot zelfoverwinning. Niet ter vernietiging van mij maar ter vernietiging van het kwaad in mij.
En de vernietiging van het kwaad in mij strekt mij tot heil.
Blijkbaar neemt god toch zijn verantwoordelijkheid op.
(dit alles natuurlijk in de veronderstelling dat god een wezen is)