Hij, de HERE, is onze God, zijn oordelen gaan over de ganse aarde; Hij gedenkt voor eeuwig aan zijn verbond, - het woord, dat Hij gebood aan duizend geslachten - dat Hij met Abraham sloot, en aan zijn eed aan Isaak (Ps 105).
Waarom zou je wel Gods trouw naar nu doortrekken maar zijn oordelen niet?
Want gij, broeders, zijt navolgers geworden van de gemeenten Gods in Christus Jezus, die in Judea zijn, omdat ook gij hetzelfde te verduren hebt gehad van uw eigen volksgenoten als zij van de Joden, die zelfs de Here Jezus en de profeten gedood en ons tot het uiterste vervolgd hebben, die Gode niet behagen en tegen alle mensen ingaan, daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot hun behoud, waardoor zij te allen tijde (de maat) hunner zonden vol maken. De toorn is over hen gekomen tot het einde. (1 Tes 2)
Ook in de H. Catechismus wordt concludeerd dat God zich nog steeds boos maakt over de zonde (v&a 10).
De komst van Jezus Christus maakt Gods toorn niet ongedaan; maar
-- Hij kwam niet met dat doel; niet om te oordelen maar om te redden
-- door Hem zijn wij, zijn uitverkorenen, gered van de toorn, maar wel als een stuk hout dat net op tijd uit het vuur gerukt wordt.
Die ernst is niet verdwenen in het NT. Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag, want onze God is een verterend vuur (Heb 12, 28.29). Dat kun je niet zonder meer vervangen door brandende liefde.