Hoi
Adinomis,
Je vraag m.b.t Ezechi-el 34 heb ik impliciet uitgelegd in de openings-post: Uit de T'NaCh valt te herleiden dat er een "
Aanvoerder-Van-Jehoedah-Die-Leeft-In-Achariet HaJamiem,-De-Tijd-Waarin-Oorlogen-Zullen-Eindigen-En-Er-Geen-Oorlog-Meer-Zal-Worden-Geleerd,- De-Tijd-Dat-God-De-Volkeren-Zal-Berechten-En-Men-Zich-Zal-Verzamelen-Om-God-Te-Eren,-De-Mensen-Vanover-De-Wereld-Bijeenkomen-Om-De-God Te-Eren,-De-Tijd-Dat-Alle-Joden-Zijn-Teruggekeerd-In-Israel,-Dat-Efraim-En-Jehoedah-Samen-Zullen-Strijden,-Dat-Jehoedah-De-Aanvoerder-Is-Terwijl-Zij-De-Filistijnen-Op-De-Schouder-Vliegen-Tegen-Het-Westen,-En-Samen-Die-Van-Het-Oosten-Zullen-Beroven-En-Aan-Edom-En-Moab-Hun-Handen-Slaan" te verwachten is.
Lees Ezechi'el 34 en je ziet de overeenkomsten:
God eist Zijn schapen van hen
terug; Israel zal de volken niet langer tot een prooi zijn; wij zullen veilig wonen, niemand zal ons meer opschrikken; God zal ons redden uit alle plaatsen waarheen wij verstrooid zijn geraakt; God zal ons midden uit de volken doen uittrekken, uit de landen bijeenvergaderen en ons naar ons eigen land brengen; God zal rechtspreken; God zal Zijn schapen verlossen,
opdat wij niet langer tot een prooi zijn (dit zegt iets over het soort verlossing God op het oog had); God's knecht David zal vorst wezen in hun midden; God zal met ons een vredes-verbond sluiten, dan zullen wij de volken niet langer tot een prooi zijn; God zal voor ons een plantengroei doen opschieten, waarvan men overal spreekt, zodat niemand in het land meer door honger zal worden weggerukt en we de smaad van de volken niet langer te dragen hebben. Wij (Israel) zijn God's schapen, de schapen die God weidt.
Ik heb daarbij eveneens een korte intro gegeven hoe de gezalfde leider van de stam van Jehoedah uit de T'NaCh kan worden herleid door het Jodendom aan de hand van de T'NaCh:
quote:
Esther.bat.Mordechai (uit m'n openingspost):
In Jesaja 2:2-4 wordt gezegd dat in אחרית הימים, achariet hajamiem (eindtijd), de oorlogen zullen eindigen en er geen oorlog meer zal worden geleerd, dat God de volkeren zal berechten en men zich zal verzamelen om God te eren. Deze term komt in een aantal T'NaCh passages terug. Hetzelfde gebeurt in Jesaja 11 (het berechten, eind aan oorlogen, mensen die zich verzamelen), maar er wordt weer wat aan toegevoegd: naast vrede, de mensen die vanover de wereld bijeenkomen om de God te eren, en de terukeer van de Joden, wordt er eveneens gezegd dat Efraim en Jehoedah samen zullen strijden. Dat wordt in Ezechiel 37 nog verder uitgebreid: naast dat wordt herhaald dat er vrede zal zijn, de mensen zich verzamelen van over de hele wereld om God te eren, en de Joden terugkeren van over de gehele wereld, wordt er ook verteld dat Efraim en Jehoedah niet langer met elkaar zullen wedijveren, maar samen zullen vechten: zij zullen de Filistijnen op de schouder vliegen tegen het westen, en zullen samen die van het oosten beroven; aan Edom en Moab zullen zij hun handen slaan. Dit wordt vervolgens nog verder uitgebreid in Ezechiel 37: hier valt weer te lezen dat Jehoedah en Efraim samengaan, maar ook wordt nu onthuld dat in die tijd Jehoedah de aanvoerder zal zijn en dat de baas van Jehoedah een koning is. Eveneens komt de Tempel uit de eindtijd nu ter sprake. Dit alles valt regelrecht uit de pesjat van de T'NaCh te deduceren. De leider van Jehoedah wordt in de drasj, remez en sod van de Talmoed, Midrasj en Targoem onder de term "HaMasjiach" (de gezalfde) aangeduidt, alleen omdat omdat dit korter is dan "De-Aanvoerder-Van-Jehoedah-Die-Leeft-In-Achariet HaJamiem,-De-Tijd-Waarin-Oorlogen-Zullen-Eindigen-En-Er-Geen-Oorlog-Meer-Zal-Worden-Geleerd,- De-Tijd-Dat-God-De-Volkeren-Zal-Berechten-En-Men-Zich-Zal-Verzamelen-Om-God-Te-Eren,-De-Mensen-Vanover-De-Wereld-Bijeenkomen-Om-De-God Te-Eren,-De-Tijd-Dat-Alle-Joden-Zijn-Teruggekeerd-In-Israel,-Dat-Efraim-En-Jehoedah-Samen-Zullen-Strijden,-Dat-Jehoedah-De-Aanvoerder-Is-Terwijl-Zij-De-Filistijnen-Op-De-Schouder-Vliegen-Tegen-Het-Westen,-En-Samen-Die-Van-Het-Oosten-Zullen-Beroven-En-Aan-Edom-En-Moab-Hun-Handen-Slaan."
En dat is de reden waarom het Jodendom m.b.t. de pesjat gelooft in een leider van Jehoedah en Israel die leeft in een tijd dat na een oorlog tegen omringende volkeren, er uiteindelijk geen oorlog meer zal worden geleerd, in een leider die leeft rond de tijd dat de Joden zijn teruggekeerd in Israel, en tijdens de Derde Tempel. Als we over over "melech haMasjiach" spreken, dan doelen we op iemand binnen de context van DEZE gebeurtenissen, aangezien de T'NaCh ze noemt. Op deze gebeurtenissen zijn meer interpretaties mogelijk en een messias is dus niet een zekerheid (geen messias is dus ook een mogelijkheid die de pesjat biedt), of juist twee gezalfde leiders: een gezalfde leider van de stam van Efraim en een gezalfde leider van de stam van Jehoedah, dus twee messiassen tegelijk, afkomstig van de twee bovengenoemde stammen: masjiach ben Efraim ben Jozef en masjiach ben David ben Jehoedah.
Uiteraard vind ik het prima dat je gelooft dat de messias uit een maagd is geboren en is gekruisigd; heb ik verder alle respect voor.
quote:
Adinomis:
zolang we niet over het Nieuwe testament kunnen spreken zal dit verschil van inzicht tussen ons in blijven staan.
Zolang de T'NaCh me de correctheid van het NT niet niet aantoont, zie ik geen reden het aan te nemen.
quote:
Adinomis:
Ik neem aan dat je het offeren in de derde tempel baseert op Daniël 8: 13-14 en Daniël 9:25-27.
Nee, ik doel op de leider/prins/vorst (נשיא) uit Ezechi-el. Het offeren in de Tempel van Ezechi-el (een echte Tempel met een vrij nauwkeurig omschreven architectuur, afwijkend van de Tweede Tempel). Ezechi-el zegt (46:20): "
Dit is de plaats, alwaar de priesters het schuldoffer en het zondoffer zullen koken; en waar zij het spijsoffer zullen bakken, opdat zij het niet uitbrengen in het buitenste voorhof, om het volk te heiligen."
Ezechi-el 44:29: "
Het spijsoffer, en het zondoffer, en het schuldoffer, die zullen zij eten."
Ezechi-el 42:13: "
Toen zeide hij tot mij: De kamers van het noorden, en de kamers van het zuiden, die voor aan de afgesneden plaats zijn, dat zijn heilige kameren, waarin de priesters, die tot de HEERE naderen, die allerheiligste dingen zullen eten; aldaar zullen zij de allerheiligste dingen henenleggen, en het spijsoffer, en het zondoffer, en het schuldoffer, want de plaats is heilig."
Ezechi-el 40:39: "
En in het voorhuis der poort waren twee tafelen van deze, en twee tafelen van gene zijde, om daarop te slachten het brandoffer, en het zondoffer, en het schuldoffer."
Deze Tempel wijkt af van de Tweede Tempel en is nog niet gebouwd. Bovendien wordt hij in samenhang gebruikt met de leider/prins/vorst (נשיא). Binnen Christelijke context is het interessant te vermelden dat het dier-offer, zoals eveneens het zonde-offer en het schuld-offer, gewoon in ere wordt hersteld (tesjoevah is eveneens een oplossing voor vergeving van zonde; zie
hier (klik)).
quote:
Adinomis:
Ook psalm 110 vers 1 verwijst hiernaar. Waarom zou David zijn nakomeling "mijn Here" noemen?
Saul.
David noemt Saul "adonie" ("
mijn heer/
meester"). Of Avraham die eveneens "adonie" ("
mijn heer/
meester") werd genoemd, zoals in Genesis 23:6.
Het Hebreeuws zegt "leDavid mizmor", wat betekent "
aan David een Psalm", of "
voor David een Psalm", of "
door David een Psalm." (De betekenis "voor" wordt bijv. door Psalm 42, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 72, 84, 85, 87, 88 en zo meer, ondersteund). Dat zou betekenen dat de Psalmist over David vertelt dat God tegen David zegt "Neem plaats aan mijn rechterhand, (totdat) ik maak van je vijanden een bank voor je voeten." Dan komt de term malki-tzedeq "mijn rechtvaardige koning" ook goed uit.
In 110:4 staat namelijk: "
nisjba HaSjem we-lo jincham attah kohen le-olam al divratie malki-tsedek...", wat letterlijk betekent: "
hij heeft gezworen en zal geen spijt hebben: jij bent een hoogwaardigheidsbekleder ("kohen" is altijd een hoogwaardigheidsbekleder, dat is niet altijd een priester)
voor altijd, op mijn woord rechtvaardige koning..." (of alternatief: "
op/naar de woorden van de rechtvaardige koning", of "
op/naar mijn woord Malkitsedek", of "
op/naar de woorden van Malkitsedek)."
Maar de werkelijke vraag is: waar uit de T'NaCh blijkt dat deze Psalm naar "de messias" verwijst?
En hopelijk nu weer on-topic: Wat zegt T'NaCh over wat de messias zal doen?