quote:
1) InleidingHoi Wim,
Je spreekt niet erg hoog over de Bijbel.
De Bijbel devalueer je klaarblijkelijk tot een instrumentarium waarmee een taal geboden is om je in uit te drukken. Een boek dat hooguit goed is voor historisch onderzoek.
Maar...,
Je hebt
bevinding gevonden, noem je, maar bevinding van
wat ?
Je wilt terug naar de
wortels in de ervaring die aan de bijbel ten grondslag lag, maar
hoe ken je dan deze wortels?
Je noemt jezelf
Christen, maar
wie is Christus en
wie bepaald wat Christus inhoud?
Je ziet het belang van het overdragen van
waarden en wijzen van Christus-zijn, maar
wat zijn die waarden en
wie bepaald dat?
Je erkend het lichaam van Christus, maar welke Christus?
Je uit je bezorgdheid over degene die je verdenkt de bijbel gemaakt te hebben als enige bron en grondslag van het geloof, maar is de bijbel überhaupt wel
een bron en
een grondslag voor jouw geloof ??
Oftewel, wat is jouw fundament, hoe ken je die?
2) Fundament van het geloofDe Grond van ons geloof kan niet liggen in het menselijke want dit menselijke is tijdig en zondig. De Grond van ons geloof moet, als het vast en onbewogen wil wezen, alleen te vinden zijn in God. Hij is immers onze Rotssteen en daarom zullen wij niet wankelen.
Het fundament is onwrikbaar omdat het niet alleen gemaakt of gelegd is door de Eeuwige, maar in de eeuwige God Zelf is.
En tot Hem is alles terug te brengen wat gewoonlijk onder ons als grond wordt aangevoerd.
Wie zegt: ik geloof omdat het mij geopenbaard is komt door de openbaring van God bij Hem terecht, en rust en roemt in God, die dit alles gedaan heeft.
En zo is er voor de goddelijkheid en waarachtigheid van de Heilige Schrift en voor ons geloof aan haar onfeilbaar gezag geen grond te vinden in een getuigenis van mensen of in het resultaat van menselijk onderzoek en menselijke bevinding, maar alleen in Hem, Die ons naar Zijn raad de Schrift gaf, en Die Zijn Woord deed worden, opdat wij in haar een kracht tot zaligheid zouden hebben.
Maar hoe nu verder? Hoe is God de eerste grondslag van het geloof en hoe kunnen wij alleen in Hem steunen? Het antwoord op deze vraag hangt nauw samen met het wezen van het geloof, hetgeen goed is omschreven in Catechismus zondag 8:
“
Een oprecht geloof is niet alleen een zeker weten of kennis …, maar ook een vast vertrouwen.”
Het geloof begint dus met kennen.
3) Openbaring van GodGod maakt het mogelijk dat wij Hem kennen.
Wij kunnen God kennen doordat Hij zich openbaart.
De Schrift is het boek van de openbaring van God.
Zij is het Woord van de Here aan Zijn Kerk. Zij is het getuigenis dat ons God doet kennen in de uitstraling van zijn deugden, en dat ons bekend maakt met Jezus Christus, en zij is het Evangelie dat ons de weg van de behoudenis ontsluit.
Niet dat de Schrift in dit laatste opgaat of alleen in dit laatste duidelijk zou zijn. Zij verspreidt ook licht buiten het terrein van de bijzondere genade, en leert ons ook God kennen en verheerlijken in Zijn algemene gratie. Maar dat de Schriften wijs maken tot zaligheid is toch haar voornaamste arbeid.
En God heeft de werking van de Heiligen Geest gegeven opdat Zijn uitverkorenen de weg van het heil zouden kennen. Opdat de in Adam ongehoorzamen maar in Christus tot gehoorzaamheid vernieuwden weer zouden weten hoe zij als kinderen hebben te leven voor het aangezicht van hun Vader die in de hemelen is.
En tot nu bezigt Gods Geest de Schrift als het middel van de genade om het geloofsvermogen te brengen tot geloofsdaad en om zwak geloof gedurig te versterken.
De grond van ons geloof in de Schrift ligt in het feit dat zij door de Geest geïnspireerd is.
De bijbelschrijvers zijn instrument van de Heilige Geest. De Heilige Geest is de eigenlijke auteur van de Schrift.
Gezag in absolute zin, en dat is noodzakelijk in de religie, moet goddelijk zijn.
De Bijbel kan voor ons religieus leven, d.i. voor onze hoogste, voor onze eeuwige belangen, alleen gezaghebbend wezen wanneer hij van goddelijke origine is,
Is hij dat niet dan vervalt zijn autoriteit.
Is hij dit slechts ten dele, dan wordt aan het menselijk subject overgelaten om te keuren en te kiezen. En ook dan breekt de volstrekte betrouwbaarheid.
Daarom buig ik voor de Schrift, nee niet als voor een papieren paus, of voor een uit de hemel gevallen boek, maar omdat zij is het geschreven Woord van God, en omdat zij door de Geest is geschreven.
4) Kennen door Gods WoordBouwen op het fundament is doen wat Jezus zegt. Zoals Jezus duidelijk maakt met de gelijkenis over het bouwen van het huis op de rots als fundament:
En wat noemt gij Mij, Heere, Heere! en doet niet hetgeen Ik zeg? Een iegelijk, die tot Mij komt, en
Mijn woorden hoort, en dezelve doet, Ik zal u tonen, wien hij gelijk is.(luk.6:46 e.v.)
Voordat we kunnen doen wat Jezus zegt, moeten we Zijn woorden gehoord hebben; we moeten hem kennen. Alle geloof begint met kennen en voor waar aannemen.
Want hoe kun je Jezus, de uiterste hoeksteen, aannemen als het is, een naam zonder inhoud, een klank zonder wezen?
De apostel Paulus verklaart in de Romeinenbrief: Hoe zullen zij in Hem geloven van welken zij niet
gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder die hen predikt (Rom.10:14)
Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor
door het Woord Gods (Rom.10:17)
Ook hier komen we weer bij Gods Woord uit om Christus te kennen. Gods Woord getuigt van
Christus en daarom moeten we de Schriften onderzoeken. Zoals Jezus zelf zegt:
Onderzoekt de Schriften want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben, en die zijn het die van Mij getuigen (Joh.5:39)
En in de gelijkenis van de arme Lazarus laat Jezus Abraham de rijke man verwijzen naar Mozes en de profeten: “dat zij die horen.” (luk.16:29, zie ook Joh.5:46,47)
Jezus ging hun hierin voor door telkens de Schriften geopend.
Van Paulus lezen we dat hij in Thessalonica “drie sabbatten lang met hen uit de Schriften handelde, dezelve opende” ( Hand.17:2,3). En zij hebben het aangenomen als Gods Woord:
“toen gij het gepredikte woord Gods van ons hebt ontvangen, het hebt aangenomen niet als een woord van mensen, maar, wat het inderdaad is, als een woord van God” (1 Tes. 2:13).
Ook de apostelen zelf kwamen tot geloof door het horen van het Woord:
"Toen Hij dan opgewekt was uit de doden herinnerden zijn discipelen zich, dat Hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en het woord, dat Jezus gesproken had" (Joh. 2:22).
Jezus had beloofd: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel" (Joh. 5:24).
5) OnafscheidelijkDe persoon en het werk van Jezus zijn niet te scheiden van de Heilige Schrift.
De Christus van de Schriften wijst naar de Schrift van de Christus.
Er is overeenstemming tussen het vleesgeworden woord en het schriftgeworden woord.
Beiden zijn door God aan de wereld gegeven.
Christus houding van vertrouwen in de Schrift en volledige onderwerping daaraan, bepaalt hoe mijn eigen houding moet zijn ten opzichte van de Schrift. Mijn geloof in Christus, is gebonden aan mijn geloof in de Schrift die Hem openbaart en die Hij bevestigt. Als ik het onfeilbare gezag van de Heere erken, kan ik niet anders dan geloven in de feiten en in de leer van het geïnspireerde Boek.
Onze Here Jezus Christus is gezet tot een val en opstanding, en tot een teken dat weersproken zal worden [luk.2:34]. Hij openbaart de gedachten van de harten. Hij is gezet tot een oordeel tot crisis voor allen. Tegenover Hem kan men niet neutraal zijn, en 1 van beide is slechts mogelijk: men neemt Hem aan of men verwerpt Hem.
Het zelfde lot heeft ook het Schriftgeworden Woord. Ook dit Woord is gezet tot een rots van redding maar ook van ergernis; tot een lamp voor de voet en een licht op het pad maar ook tot een teken dat weersproken wordt omdat dit Woord is het getuigenis van God, en het eerst vraagt waartoe wij tot het laatst komen, namelijk onvoorwaardelijke gehoorzaamheid.
Ook de Schrift dwingt tot keuze. Ook zij kent slechts twee mogelijkheden; of volkomen aanvaarding, of zij het dan langzame verwerping.
En omdat zij naast zich geen andere mening duldt, moet zij wel verzet en vijandschap uitlokken bij allen die aan hun eigen mening blijven vasthouden. Men moge dan nog een tijdlang haar uit eerbied handhaven. Men moge zich, zolang men eigen gedachte in overeenstemming weet te brengen met de bijbel, op haar blijven beroepen, uiteindelijk wordt het verschil te groot. Het kan niet meer. En wil men dan niet bukken, dan is het enige dat men het gezag van de Schrift terzijde stelt.
1 van beide immers; de Schrift is het woord van God, en dan heeft ze gezag, of ze is het niet en dan heeft men volle vrijheid met haar naar eigen goedvinden te handelen.
En of Christus voor u een hoeksteen is of een steen des aanstoots wordt bepaald door uw gehoorzaamheid aan het Woord:
“Daarom is ook vervat in de Schrift: Ziet, Ik leg in Sion een uitersten Hoeksteen, Die uitverkoren en dierbaar is; en: Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.
U dan, die gelooft, is Hij dierbaar; maar den ongehoorzamen wordt gezegd: De Steen, Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een hoofd des hoeks, en een steen des aanstoots, en een rots der ergernis;
Dengenen namelijk, die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn.” (I Petr.2:6-8)
6) Christus getuigtChristus erkende de eenheid van de Schrift. De grote vraag is nu, waarin voor Hem die eenheid bestond. Want het is ook mogelijk om aan een zekere eenheid vast te houden zonder de autoriteit van de Schrift te erkennen. B.v. als eenheid van boeken met gelijke religieuze gezindheid , of eenheid in de collectie van hebreeuwse letterenkunde, of de eenheid dat van het heilige boek van de Joden.
Maar zó heeft Jezus de eenheid van het OT niet beschouwd. Voor Hem bestaat de eenheid van de Schriften hierin dat achter de bijbelschrijvers de Heilige Geest staat, en dat de Schrift in al haar delen het Woord van God is.
Want Hij haalt wel meermalen een tekst uit het OT aan met de naam van de schrijver, maar Hij citeert ook uit dezelfde schrijvers meermalen met de formule “
er staat geschreven”, of nog sterker: Hij gebruikt ook de uitdrukking: “
want David heeft door den Heiligen Geest gezegd” (Mark.12:36), en erkent daarmee dat David door de geest gedreven is.
De Heiland heeft ook oog voor de eigen karakteristiek van de bijbelschrijver en voor de menselijke factor. Zoals benoemt Hij bijvoorbeeld de de namen van de schrijvers:
- Mozes, b.v. in Matt.8:4 ; 19:8 ; Joh.5:45 ; 7:22
- Jesaja in Matt.15:7
- David in Matt.22:43
- Daniël in Matt. 24:15
Maar tegelijk legt Hij alle nadruk op de goddelijke factor.
Onder andere uit het feit dat hij keer op keer zijn aanhalingen aldus inleidt: “
gelijk geschreven staat”, of “
er is geschreven”.
Deze uitdrukking zegt niet slechts dat hier en daar wat geschreven of te lezen staat, maar wijst klaarblijkelijk op een autoriteit. Het is niet maar een mensenwoord, dat wij voor kennisgeving kunnen aannemen, maar het goddelijke getuigenis, dat voor ons kracht van wet heeft en waaraan wij gehoorzaamheid verschuldigd zijn.
- zo weerstaat Hij in de woestijn de verzoeking van de duivel met het: er is geschreven (matt.4:4, 7, 10).
- Zo getuigt Hij van Johannes de Doper: “
deze is het, van denwelken geschreven staat”(matt.11:10; vgl Luk.10:26; Joh.6:45).
Dat Jezus deze autoriteit van het OT erkent is b.v. te zien in het feit dat Jezus in Matt.9:13 twee uitspraken van het OT, namelijk Hosea 6:6 en Micha 6:8 aaneenrijgt tot een Schriftwoord.
Ook wordt dit bewezen uit al de uitspraken van Jezus waarin hij het OT aanhaalt en deze woorden dan inleidt met de formule: “
God spreekt”:
- Zo spreekt Hij van David dat deze in de 110e psalm door de Geest de Messias zijn Heere noemt (Matt.22:43, mark.12:36).
- En zo citeert Hij de wetten van het Oude Verbond niet als wetten van Mozes, maar als geboden van de Heere (Matt.15:4 ; Mark.12:46).
Nooit heeft Christus ook maar in een opzicht de goddelijke herkomst van het OT geloochend of in twijfel getrokken, maar altijd is door Hem dit Bijbeldeel beschouwd als het werk van de Heilige Geest. En daarom heeft Jezus zich ook onvoorwaardelijk aan het gezag van de Schrift onderworpen in absolute gehoorzaamheid.
7) Geest en Woord.Want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. (…) gij hebt ontvangen de Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader (Rom 8:14,16)
De ware Geest getuigt van Christus.De Geest der waarheid, Die van den Vader uitgaat, Die zal van Mij getuigen.(Joh.15:26).
Want door Hem hebben wij beiden den toegang door één Geest tot den Vader
Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten,waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; (Ef.2:20)
En Christus en de apostelen getuigen van de Schrift. Onderzoekt de Schriften, (..) en die zijn het die van Mij getuigen. Johannes (5:39)
En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de Morgenster opga in uw harten; Dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging; Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken. (2 Tim.3:15)
Want wij zijn geen kunstiglijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekendgemaakt hebben de kracht en toekomst van onzen Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit.
En dat gij van kinds af de heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof hetwelk in Christus Jezus is. Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing die in de rechtvaardigheid is; (2 Petr.1:16,19-21)
8 ) De Bijbel, Gods Woord is krachtigMogen we de
Schrift met het
Woord Gods vereenzelvigen en kan alles wat van dit
Woord gezegd wordt, in dezelfde mate toegepast worden op de Bijbel?
Geldt van de Schrift, wat van het des Heeren Woord betuigt wordt, dat het blijvend, levend, krachtig, scherpsnijdend is en een kracht tot zaligheid (Jes.55:11, Hebr.4:12, 1 Petr.1:25)?
Op deze vragen zij eerst geantwoord dat de Schrift en het Woord Gods niet mogen vereenzelvigd worden, want dat de Schrift zelf in allerlei betekenissen van het Woord Gods spreekt. Het kan duiden de kracht Gods, waardoor Hij de wereld schept en onderhoudt, en het het woord van de kracht dat uit Jezus’mond uitging om de duivelen uit te werpen, de stormen tot stilte te brengen en de doden te doen verrijzen. Het wordt, zoals vanzelf spreekt, gebezigd als de openbaring van God aan de profeten en de apostelen. Het is ook hetgeen de profeten en apostelen zelf verkondigen. En valt ook meermalen samen met hetgeen reeds op schrift is gebracht en wij als Heilige Schrift bezitten. En in al die gevallen is het Woord Gods krachtig en levend, en het middel waardoor God werkt op geestelijk en zedelijk gebied.
Maar hieruit volgt terstond dat het
Woord en de
Schrift niet precies hetzelfde zijn, en dat het Woord Gods veel ruimer en breder van omvang is dan de Schrift.
Wanneer de Heere begint te spreken, b.v. in het paradijs en tot de aartsvaders, is er nog geen Schrift, en kan alleen het gesprokene en overgeleverde Woord het middel zijn van de genade, en wanneer Jezus Christus Zijn Evangelie doet uitgaan tot de Joden staat er van dat Evangelie nog geen letter op Schrift.
Wie dan ook het Woord Gods zou beperken tot de Schrift zou aan dat Woord te kort doen, en de heerlijkheid van de sprake des Heere niet aanschouwen in haar volle luister.
Maar deze onderscheiding geeft in geen enkel opzicht vrijheid om tussen de Schrift en het Woord Gods te scheiden, of vrijheid de Schrift alleen op te vatten als het getuigenis van het spreken van God. De Schrift is
zelf het Woord Gods. De schrift komt zelf tot ons als het Woord van God. Wat God gesproken heeft en door Christus is verkondigd, is zo “geschreven” dat de bijzondere werking van de Heilige Geest, die wij inspiratie noemen, die Schrift waarborgt te zijn het Woord des Heeren. En omdat die Schrift niet alleen het werk
was van de Heilige Geest maar nog altijd zijn werk
is; omdat de inspiratie in deze zin voortgaat dat de Geest Zijn eigen werk draagt en met Zijn actie vergezelt, belijden wij niet minder van de Schrift wat de Heilige Israëls spreekt:
Alzo zal Mijn woord, dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn, het zal niet ledig tot Mij wederkeren; maar het zal doen, hetgeen Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe Ik het zende. (Jes.55:11)
Wanneer de Heilige Geest het Evangelie niet heiligt aan onze harten, dit Evangelie niet is een kracht tot zaligheid. De Geest werkt door het Woord, en zonder de werking van de Geest is het Woord ongenoegzaam tot zaligheid.
In de Bijbel op zichzelf ligt geen kracht om te bekeren. Het is instrument, genademiddel, en evenmin als de doop zelf de wedergeboorte of het avondmaal zonder meer de versterking van het geloof werkt, maar deze zijn alle middelen in de hand van de Geest om het werk van Christus toe te passen. Zo is ook de Schrift geen kracht tot zaligheid wanneer niet de Geest Zijn werking paart aan het woord.
Mits men dit niet verkeerd verstaat. En de kracht van de Bijbel niet miskent.
Mits men niet beweert dat de Schrift, dat het boek niets is.
En deze bewering niet grondt op de bekende tekst uit 2 Kor.3:6 “
de letter doodt, maar de Geest maakt levend”. Men leest dan alsof er stond: de letter
is doodt, en men heeft het dan over de
dode letter waaraan vele bekrompen mensen nog vasthouden en die wijken moet voor de
levende stromen van de Geest.
Maar dit alles zegt Paulus helemaal niet. Hij zegt niet dat de letter dood is, maar doodt, dood maakt, verdoemt, en zonde, toorn, vloek en dood werkt, en dat kan door dode dingen niet uitgericht worden. De letter
leeft dan ook terdege.
Paulus heeft het hier over de oud-testamentische bedeling, en van die wettische bedeling zegt hij hier dat zij een bediening der verdoemenis was (vs.9); in Rom.4:15:
de wet werkt toorn; en in 1 Kor.15:56:
de kracht der zonde is de wet. Er is dus geen sprake van dat wij in de letter zouden te doen hebben met iets doods; nee, die letter leeft en is krachtig, en wanneer er geen geloof is in de harten en de Schrift wordt verworpen, zal zij de zondaar verdoemen voor het heilig aangezicht van God.
Bovendien, in hetzelfde hoofdstuk schrijft Paulus de volharding van Israël niet toe aan een “dode letter”,
maar tot de huidige dag toe, wanneer Mozes gelezen wordt, ligt een deksel op hun hart (vs.15). En niet de Schrift die gelezen wordt (d.i. dus de veel versmade letter), valt weg voor de Geest, maar eenmaal wordt het deksel weggenomen (vs.16) en de Schrift blijft.
Hieruit volgt reeds dat het Woord Gods niet is een dood Woord. Het is volkomen waar dat de Heilige Geest Zijn werking moet paren aan het Woord om onze harten te vernieuwen, maar de Schrift is geen
dood boek.
Dat blijkt reeds uit die teksten waarin speciaal van de Schrift gesproken wordt als:
Want al wat te voren geschreven is, dat is tot onze lering te voren geschreven, opdat wij, door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften, hoop hebben zouden (Rom.15:4).
En dit is nog duidelijker in die uitspraken van de Schrift waar van het Woord Gods en van de prediking van dat Woord wordt gesproken. Van het evangelie wordt gezegd dat het is
een kracht Gods tot zaligheid (Rom.1:6); het woord des kruises wordt genoemd
een kracht Gods ons, die behouden worden (1 Kor.1:18); de apostel zegt van zijn prediking dat zij was
in betoning des Gestes en der kracht ( 1 Kor.2:4); hij stelt het Evangelie als
de kracht Gods tegenover de wijsheid van mensen ( 1 Kor.2:5); door het Evangelie, dat hij verkondigd heeft, is er heil want:
door hetwelk gij ook zalig wordt ( 1 Kor.15:2) en:
nadat gij het woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid gehoord hebt (Ef.1:13); hij dankt God zonder ophouden,
dat, als gij het woord der prediking van God van ons ontvangen hebt, gij dat aangenomen hebt, niet als der mensen woord, maar (gelijk het waarlijk is) als Gods Woord, dat ook werkt in u, die gelooft ( 1 Thess.2:13). En in deze laatste woorden drukt de apostel zich sterk uit dat de prediking
werkt in degene die geloven. Deze werking kan niet uitblijven want het Woord is
levend en blijvend ( 1 Petrus 1:25); het schijnt als een licht in een duistere plaats ( 2 Petr. 1:19); het wordt door de Heiland vergeleken met een zaad dat in de harten gestrooid wordt (Matt.13:3); van het woord dat de apostelen spraken wordt gezegd dat het
wies en vermenigvuldigde (Hand.12:24); Paulus vergelijkt de prediking en zijn arbeid, met planten en natmaken (1 Kor.3:6), en in Hebreën 4:12 leze wij deze woorden:
Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel, en des geestes, en der samenvoegselen, en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten. Het Woord Gods wordt
levend genoemd tegenover alle doodsmacht in deze wereld. Het heet
krachtig omdat het werkt als een krachtig medicijn. Het is scherper dan een tweesnijdend zwaard, en waar het treft is het raak. Het gaat door tot het innerlijkste van ons zieleleven, en legt de diepste roerselen van ons hart bloot. Het is een oordeler, rechter, een criticus van onze gedachten en velt over ons geen licht vonnis, en zonder te sparen wijst het alle ongerechtigheden en vormenreligie en schijnvroomheid aan. En dat kan ook niet anders. Want het is het Woord van God, Die in Zijn Woord tot ons spreekt en niet duldt dat wij Zijn Woord bekritiseren, maar in dat Woord ons kritisereerd.
En, zo gaat de Hebreënbrief verder,
en daar is geen schepsel onzichtbaar voor Hem, maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen desgenenen, met Wie wij te doen hebben (vs.13).
Om al die redenen is Gods Woord nooit ledig en ijdel.
Het keert, zoals de profetie van Jesaja zegt, niet ledig tot God weer.
Het doet al wat Hem behaagt en volvoert steeds Zijn wil.
De Heilige Schrift noemt dan ook tal van werkingen op, die de vrucht zijn van het Woord, en die de Heilige Geest door middel van het Woord tot stand brengt. In de eerste plaats is telkens sprake van de wedergeboorte, van vernieuwing van de mensen, als vrucht van het Woord.
Ik heb u, zegt de apostel Paulus,
door het Evangelie geteeld (1 Kor.4:15), en de apostel Petrus roept de ‘verstrooide’ Christenen toe: Gij, die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God ( 1 Petrus 1:24). Verder wordt het
geloof genoemd als gewrocht te worden
uit het gehoor, en het gehoor uit het Woord Gods (Rom.10:17). Van de
verlichting des verstands heet het:
…
om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus, en allen te verlichten etc. (Ef. 3:8,9; vgl. 2 Kor.4:4-6).
Ook zijn
onderwijzing verbetering, vertroosting, etc. vruchten van de werking van het Woord en bijzonder van de Schrift (Rom.15:4; 1 Kor.14:3; 2 Tim.3:15),
En het Nieuwe Testament raakt niet uitgejubeld over deze Godverheerlijkende uitwerking van het Woord. En ook de donkere, zwarte kant van de dood en de verderfenis wordt niet vergeten. Het Evangelie oefent ook zijn werking uit in degenen die verloren gaan. Het keert immers nimmer ledig weer, en het doet ook in hen, wat god behaagt, en dan is de werking van het Woord ontzettend:
Het woord des kruises is dengenen, die verloren gaan, dwaasheid, en de Joden een ergernis ( 1 Kor. 1: 21, 23). Het Evangelie is in degene die verloren gaan,
een reuk des doods ten dode ( 2 kor. 2:16). Degene die ongehoorzaam zijn, stoten zich aan het Woord ( 1 Petr.2:
, gelijk de prediking van het Evangelie een sleutel van de hemelen is, niet alleen om het koninkrijk te ontsluiten, maar ook om het toe te sluiten en de deuren toe te vergrendelen.
Het woord is geen ijdele klank, geen ledig teken, geen koud symbool; maar alle woord, ook van de mens, is een macht, groter en duurzamer dan de macht van het zwaard; er zit gedachte, geest, ziel, leven in. Indien dit geldt van het woord in het algemeen, hoeveel te meer van het woord dat van Gods mond uitgaat en door Hem gesproken wordt? Dat is een woord, dat schept en onderhoudt, oordeelt en doodt, herschept en vernieuwt, altijd zijn werking doet en nooit ledig wederkeert.
Bij een mensenwoord maakt het een groot verschil of het geschreven of gedrukt is, gelezen of gehoord wordt; en bij het gesproken woord is wederom de vorm en voordracht van de grootste betekenis. Ook hangt de macht van een mensenwoord af van de mate waarin iemand zijn hart, zijn ziel, erin neergelegd heeft, van de afstand die tussen de persoon en zijn woord bestaat.
Maar bij God is dit anders. Het is altijd Zijn Woord; Hij is er altijd bij tegenwoordig. Hij draagt het steeds door Zijn almachtige en alomtegenwoordige kracht; Hij is het altijd zelf die in wat vorm en door wat middelen dan ook het tot de mensen brengt en er hen door roept.
Daarom al is het woord van God, dat in toespraak, boek of geschrift tot de mensen gebracht wordt, wel uit de Heilige Schrift genomen maar niet met die Schrift gelijkvormig, toch is het een woord van God dat van Godswege tot de mensen komt door de Heilige Geest gesproken wordt en daarom ook altijd zijn werking doet.
Het woord van God is nooit los van God, van Christus, van de Heilige Geest;
Zo is dan het Woord des Heeren altijd een kracht Gods en een zwaard des Geestes, en dit blijkt ook duidelijk bij het gebruik van de Heilige Schrift.
Van de prediking kan niemand zich ooit losmaken. Wanneer Christus door Zijn Kerk en nader door Zijn dienstknechten Zijn Evangelie tot ons heeft doen uitgaan, bindt dat Evangelie ons, omdat in die prediking een boodschap was van de Zender Zelf, die ons blijvend verantwoordelijk stelt. Geloven wij deze boodschap en nemen wij haar vertrouwend aan, de belofte van het Evangelie wordt aan ons vervuld, maar wijzen wij haar af, ook al kwam ze slechts eenmaal tot ons, God laat geen enkele dreiging welke Zijn Woord bevat, tegen ons allen vallen.
De apostel Paulus noemt dit een reuk des levens ten leven en een reuk des doods ten dode, of zoals er letterlijk staat: een reuk uit leven tot leven en een reuk uit de dood tot dood. En dat zegt Paulus niet van Christus, maar van de verkondigers van Christus.
Want wij zijn Gode een goede reuk van Christus, in degenen, die zalig worden, en in degenen, die verloren gaan; Dezen wel een reuk des doods ten dode; maar genen een reuk des levens ten leven. (2 Kor.2:15,16)
De verkondiger van het Evangelie is door het Evangelie dat hij predikt, en door de Schrift die hij opent, het uitgangspunt van een leven of dood-aanbrengende macht. Hij is in de vervulling van zijn ambt enkel en alleen door het Woord dat hij bedient, als een reuk, die voor de een tot een adem des levens , voor de ander tot een dodend vergif wordt.
Precies dezelfde gedachte vinden wij in de profetie van Ezechiel, waar dit woord des Heren tot de profeet komt, een woord waarin voor alle dienstknechten en predikers een machtige roeping van de de Heeren ligt:
Gij nu, o mensenkind! Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israels; zo zult gij het woord uit Mijn mond horen, en hen van Mijnentwege waarschuwen.
Als Ik tot den goddeloze zeg: O goddeloze, gij zult den dood sterven! en gij spreekt niet, om den goddeloze van zijn weg af te manen; die goddeloze zal in zijn ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen.
Maar als gij den goddeloze van zijn weg afmaant, dat hij zich van dien bekere, en hij zich van zijn weg niet bekeert, zo zal hij in zijn ongerechtigheid sterven; maar gij hebt uw ziel bevrijd.
Daarom, gij mensenkind! zeg tot het huis Israels: Gijlieden spreekt aldus, zeggende: Dewijl onze overtredingen en onze zonden op ons zijn, en wij in dezelve versmachten, hoe zouden wij dan leven?
Zeg tot hen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israels?Zo ernstig is de prediking van het Woord.
Voor die ze brengen en die ze horen.
En zalig is hij die dit hoort en het bewaart.
Want naar dat Woord zal God in dit en in het toekomende leven oordelen.
Het evangelie zal de maatstaf zijn voor onze hemelse Rechter.
Hij zal vragen of u Zijn getuigenis en dus ook Zijn Schrift hebt aangenomen of verworpen,
en
indien iemand afdoet van de woorden des boeks dezer profetie, God zal zijn deel afdoen uit het boek des levens, en uit de heilige stad, en uit hetgeen in dit boek geschreven is.( Openb.22:19)
Mits wij de kracht van het Woord van de Heeren niet beperken tot de ambtelijke verkondiging of tot welke prediking van het Evangelie dan ook. Er is naast deze bediening van het Woord ook een persoonlijke gebruik in de gezinnen en voor het eigen individueel leven. Elke lezing en overdenking van de Heilige Schrift in de kring van het gezin of in het particuliere leven is een openen van Gods Woord. En in dat openen komt de Heere met een boodschap tot ons, die niet ledig tot Hem terugkeert. En sterker nog, Zijn Woord is zelf de goddelijke aankondiging, dat Hij geen lust heeft in onze dood, maar daarin dat wij ons bekeren en leven.
En ieder die dit aanbod van de genade versmaadt, versmaadt het leven en kiest voor de dood.
Indien deze dingen sterker onder ons leefde, zouden wij voorzichtiger en tederder met de Schrift omgaan, en zouden wij Gods Woord meer en heilig bewaren.
Op dezen zal Ik zien, spreekt de Heere; op de arme en verslagene van geest, en die voor Mijn Woord beeft (Jes.66:2). Weest quakers.
Hoort des HEEREN woord, gij die voor Zijn woord beeft (Jes.66:5). En dit beven voor Gods Woord wordt geboren, ja door de wederbarende werking van de Heilige Geest, maar ook uit het besef dat dit Woord is een kracht ten leven of ten dode, en dat zij nooit werkloos blijft. Zij spreekt zalig of zij verdoemt. Zij opent of zij sluit; indien zij niet is tot een opstanding, is zij tot een val.
9) KernGod die van zijn kinderen houdt, heeft hen Zijn Woord en Geest gegeven.
Wij die van onze kinderen houden, laten wij het levend Woord aan onze kinderen pogen door te geven biddend voor de leiding van de Heilige Geest. En ze voorgaan in het bijbellezen, niet uit traditie maar uit een brandend hart toegewijd aan God, door de persoonlijk band met Christus onze verlosser. Zoals bij Timotheus die van kinds af in de heilige Schriften was onderwezen. Vaak wordt voor het bijbellezen nauwelijks meer de tijd genomen. Is het tijd of prioriteit. We zijn gezegend dat we nog in de genadetijd leven, biddend dat we de fakkel mogen doorgegeven aan onze kinderen opdat niet de kandelaar eens zal worden weggehaald, maar dat we in dankbaarheid tot onze Vader mogen komen: Ik en mijn huis, wij zullen de Heere Dienen.
( Dit is, in het niet-zo-kort, de achtergrond waarom ik dat artikel uit de Gezindsgids een goed artikel vind)
10) SlotGODS WOORD
De Heere gaf Zijn Woord van oude tijden:
Eerst sprak Hij tot de mens van mond tot mond.
Toen ging Hij Mozes tot Zijn dienst bereiden
-die Hij daartoe aan Faro’s hof verbond,
voordat Hij hem tot ’t volk van Isrel zond-.
Toen Amalek voor Isrel was verslagen
en door Gods macht verpletterd tot de grond,
moest Mozes van Gods grote Naam gewagen;
hij moest gaan schrijven wat zijn ogen zagen,
ja meer, wat God in ’t hart sprak door Zijn Geest.
Hij moest ook schrijven uit verleden dagen,
wat van ’t begin der schepping was geweest,
opdat zelfs nù een ieder die het leest
ootmoedig ’s Heeren heerlijkheid zal loven;
opdat een nietig mens zijn Schepper vreest:
O God, niets gaat Uw grote Naam te boven.
Zovelen hebben, door Gods Geest gedreven,
geschreven aan het Woord van God op aard’.
God gaf het ons als richtsnoer voor ons leven;
Hij heeft Zichzelf daarin geopenbaard,
en Christus in Persoon en werk verklaard;
ook wil Hij wie de mens is daarin leren.
Hij heeft Zijn Woord door d’eeuwen heen bewaard.
De satan tracht Gods werken te verteren;
dit zal hij tot de jongste dag proberen.
Maar God zal tot het einde van de tijd
nog mensen door Zijn Woord en Geest bekeren;
Hij leert hen Zelf de weg der zaligheid.
Zo vormt Hij Zich op aard’een kerk in strijd.
Toch zal Gods Kerk, al gaat het door een oven,
eens jubelen in eeuw’ge heerlijkheid:
O God, niets gaat Uw grote Naam te boven!
Nòg is Gods Woord voor velen tot een zegen,
nòg is het niet gesloten in ons land;
nòg roept de Heere in Zijn Woord ons tegen:
Hoort naar Mijn stem, geef Mij uw hart en hand!
Bewaart Mijn Woord als een onschatbaar pand!
Toch willen velen naar dat Woord niet horen;
Het is een ergernis voor het verstand.
Maar als slechts ’t aardse goed ons kan bekoren
gaan wij er zeker eeuwig mee verloren.
Dan zal de Heer’ ons rechten naar dat Woord.
God open onze geest’lijk dove oren!
Dan wordt Zijn roepstem in ons hart gehoord
En trekt de Heer’ ons met Zijn liefdekoord;
dan gaan wij door Zijn Geest Zijn Woord geloven
en wordt hier reeds ons staam’lend lied gehoord:
O God, niets gaat Uw grote Naam te boven!
Christien de Priester