quote:
Bezemlach schreef op 18 augustus 2011 om 16:39:[...]
Het begrip ‘vertwijfeling’ van de oneindigheid kan ik niet plaatsen. Het hele citaat sowieso niet. Het is volgens mij of vertwijfeling of oneindigheid, want de vertwijfeling ontstaat juist uit het gevoel van eindigheid en betrekkelijkheid. Door vertwijfeling word je geheel op jezelf teruggeworpen, op je eigen ervaringen, op je existentie. Je richt je dan niet langer op denkbeelden over de werkelijkheid omdat je ervaart dat het slechts denkbeelden zijn. Dit brengt je dan tot de geesteshouding om tot een nieuwe opening te komen en een nieuwe ervaring los van je denkbeelden. Dus de ervaring waar J. Krishnamurti het over had. Dit kan leiden tot de ervaring van oneindigheid. Of anders gezegd: de menselijke existentie kan dan oneindig worden. Dat wil zeggen het verdwijnen van de object-subject-tegenstelling.
Ik heb onverwacht meer tijd dan tevoren gevreesd. En ben je nog wat uitleg schuldig...
Je reageerde op het volgende:
quote:
Je laatste zin heb ik vetgedrukt. Hij lijkt me kenmerkend voor de visie die je onder woorden probeert te brengen. Kierkegaard zou dat standpunt volgens mij kenmerken als "vertwijfeling van de oneindigheid" (weet ik ook maar sinds ik 2 weken geleden zijn "ziekte tot de dood" heb doorgelezen).
Citaat:
"Dus, elke menselijke existentie die voorgeeft oneindig te zijn geworden of dat ook maar wil zijn, ja elk moment waarop een menselijke existentie oneindig is geworden of dat ook maar wil zijn, is vertwijfeling. Want het zelf is de synthese waarbij het eindige het begrenzende is, het oneindige het verruimende. De vertwijfeling van de oneindigheid is daarom het fantastische, het grenzeloze. Want alleen dan is het zelf gezond en vrij van vertwijfeling, wanneer het, juist door te hebben vertwijfeld, voor zichzelf doorzichtig, zijn grond vind in God." (pagina 43-44 in de uitgave van Damon)
Omdat ik nog "midden in mijn enthousiasme zat" over datgene wat ik in het boek van Kierkegaard herkende als "mooie verwoording van mijn eigen vage voorgevoelens", realiseerde ik me onvoldoende dat aan dit citaat heel wat uitleg vooraf gaat.
Kierkegaard begint zijn boek met een beschrijving van het menselijke "zelf":
quote:
Pag. 25
Maar wat is het zelf? Het zelf is een verhouding die zich tot zichzelf verhoudt, of is in de verhouding het feit dat de verhouding zich tot zichzelf verhoudt. Het zelf is niet de verhouding, maar dat de verhouding zich tot zichzelf verhoudt. De mens is een synthese van oneindigheid en eindigheid, van het tijdelijke en het eeuwige, van vrijheid en noodzaak, kortom een synthese. Een synthese is een verhouding tussen twee. Zo beschouwd is de mens nog geen zelf...
...Verhoudt daarentegen de verhouding zich tot zichzelf, dan is die verhouding het positieve derde, en dat is het zelf."
Het menselijke zelf is dus volgens K. "datgene wat zich tot zichzelf verhoudt"... Ik zou dat zelf onder woorden proberen te brengen in steekwoorden: "een bewustzijn met het vermogen tot reflecteren op
zichzelf".
Maar hier is vast nog wel het een en ander aan toe te voegen of af te dingen...
Maar het gaat me bij dit citaat ook om de beschrijving van K. van de
mens: als een "synthese" van oneindigheid en eindigheid, van het tijdelijke en het eeuwige, van vrijheid en noodzaak... De mens is niet enkel eindig of enkel oneindig, maar beide tegelijk... "In een bepaalde verhouding", zeg ik er bij... En het menselijke "zelf" is datgene wat daarbij "op zichzelf en deze 'eigen verhoudingen' reflecteert".
En dan een tweede citaat + uitleg (uit het eerste deel van het boek, waarin K. de verschijningsvormen van "die ziekte" (tot de dood = "vertwijfeling") bespreekt):
quote:
Pag. 42
De verschijningsvormen van de vertwijfeling kan je abstract opsporen door de reflecteren op de momenten waarop het zelf als synthese bestaat. Het zelf is gevormd uit oneindigheid en eindigheid. Maar die synthese is een verhouding. En ze is een verhouding die, al is ze afgeleid, zich tot zichzelf verhoudt, wat vrijheid is. Het zelf is vrijheid. En vrijheid is het dialectische in de bepalingen mogelijkheid en noodzaak.
K. onderzoekt hier het menselijke zelf op de uitersten "eindig-oneindig", zoals hij dat verderop in zijn boek doet bij andere "verhoudingen", paren van uitersten...
De vrijheid van het menselijke zelf is, volgens K., ingekaderd tussen "mogelijkheid
en noodzaak"... Ingebed in de "menselijke werkelijkheid" dus (op pag. 50 geeft K. zijn definitie van werkelijkheid: "werkelijkheid is eenheid van mogelijkheid en noodzaak").
En dan het begrip "vertwijfeling", zoals K. dat hanteert. Ik zou dat uitleggen als het "uit het oog verliezen van de juiste verhoudingen binnen het zelf"...
Waardoor de mens "zichzelf dreigt te verliezen"...
Het allereerste citaat dat ik gaf (op 5 aug) gaat volgens mij uit van een dergelijke situatie: het uit het oog verliezen van de juiste verhoudingen tussen, in dit geval, "eindig en oneindig". En dat "verliezen" kan aan beide uiteinden van het spectrum gebeuren: in het
oneindige (zichzelf verliezen in het grenzeloze, fantastische) en in het
eindige (zichzelf verliezen in ("ethische") bekrompenheid - een niet zichzelf durven zijn tegenover de anderen - in een soort "meningloosheid" wegzakken, dus).
Ik zou K. parafraseren als: "Als een mens niet langer zichzelf is binnen de gestelde ("de juiste") verhouding "tussen de uitersten", dan is er sprake van vertwijfeling". Verliest deze mens zijn vrijheid,
zijn leven...
Kort gezegd: "een mens is geroepen, gemaakt, om
mens te zijn"...
Maar
niet om "op te gaan in het Al" i.o.d. Als een mens mens is en blijft, dan is er geen verdwijnen van een object-subject-tegenstelling...