Hallo,
Iearsi schreef:
Omdat veel kerkleer de Opname en de Wederkomst, die 2 verschillende zaken zijn, onterecht bij elkaar voegen.
Er is de Opname van ware christenen in de lucht en in de wolken inderdaad.
quote:
Maar er is ook erna een wederkomst van Jezus Christus naar Israël als de beloofde Messias die Israël al zo lang verwacht, waar Jezus Zijn volk Israël uit de grote verdrukking gaat bevrijden en alle nog niet vervulde profetieën uit OT en NT zal vervullen. Waaronder Ezechiel 37 en Zacharia 12 en vele anderen, waarin G-d beloofd Israël te zullen reinigen en aan hun ongerechtigheden niet meer te denken.
Je redernatie t.a.v. de 1e én 2e wederkomst klopt niet!
Je spreekt bij de 1e komst over 'Ware Christenen', neen Jezus spreekt over een Geestelijk volk, hét ware Israël, dat Hem tegemoet gaat. dat zijn ALLE OVERBLIJFSELEN, die vanaf de Schepping zijn ontstaan.
Immers ook de 1e Christengemeente, die uit het volk Israël na de 490 afgesneden jaren (Daniël) was een OVERBLIJFSEL.
Eerst zit je zelf een scheiding aan te brengen, tussen Joden en Christenen, dan spreek je weer eens over twee volkeren Iearsi, terwijl Jezus en ook Messiaanse Joden (veeal dan) zélf Efeziërs 2 aanhalen opm duidelijk aan te tonen, dat de scheidsmuur tussen de Jood en de Griek is weggeghaald, door Jezus.
En aangezien onze Heiland een Nazoreër is, zijn dus al zijn volgelingen (Geestelijk-) Joden! Net zoals alle spelers van Ajax, Ajaxieden zijn, ook al hebben ze zélf een andere eigen naam. Maar ze zijn één onder de naam en vlag van Ajax.
Eén in (Ajax-) geest! Snap je het?
Waarom zijn dan Geestelijk Joden en zijn al die mensen, uit: alle volk, taal, stam en natie dan (Geestelijke-) Joden, omdat ze Verandered zijn door de werking van (dezelfde-) Heilige Geest, zoals ook Jezus is veranderd door de Heilige Geest!
Jezus zegt toch zelf dat alleen zij die een besneden hart hebben ware Joden zijn!
Hier een Joodse studie daarover:
Besnijdenis ook voor niet-joden?quote:
En nu gaan we kijken naar de andere groep. In Handelingen 15:1-6 komen wij de stelling voor het eerst tegen, dat de gelovigen uit de volken besneden zouden moeten worden: “En sommigen, uit Judea gekomen, leerden de broeders: Indien gij u niet besnijden laat naar het gebruik van Moshe [Mozes], kunt gij niet behouden worden. En toen er van de zijde van Sha’ul [Paulus] en Bar-Naba [Barnabas] geen gering verzet en tegenspraak tegen hen ontstond, droegen zij Sha’ul en Bar-Naba en nog enigen van hen op zich tot de Sh’lichim [apostelen] en Z’qenim [oudsten] te Jeruzalem te begeven naar aanleiding van dit geschil. Zij reisden dan, nadat hun door de gemeenten uitgeleide gedaan was, door Fenicie en Samaria, en bereidden met hun verhaal van de bekering der heidenen al de broeders grote blijdschap. En te Jeruzalem aangekomen, werden zij door de gemeente, de Sh’lichim [apostelen] en Z’qenim [oudsten] ontvangen en vermeldden al wat G’d met hen gedaan had. Maar er stonden uit de partij der P’rushim [Farizeeën] enigen op, die gelovig geworden waren, en zeiden, dat men hen moest besnijden en gebieden de Tora van Moshe [Mozes] te houden. En de apostelen en de oudsten vergaderden om deze aangelegenheid te overwegen.” Uit Galaten 2:2-3 blijkt heel duidelijk welk besluit de apostelen in deze vergadering genomen hebben, namelijk dat de gelovigen uit de volken niet besneden hoeven te worden, want Sha’ul [Paulus] schrijft hierover: “Zelfs Titus, die bij mij was, werd, ofschoon hij een Griek was, toch niet gedwongen zich te laten besnijden, en dat met het oog op de binnengedrongen valse broeders, lieden, die waren binnengeslopen, om onze vrijheid, die wij in de Mashiach Yeshua hebben, te bespieden en zo ons tot slavernij te brengen.” Echter ten aanzien van het houden van de Tora, naast de besnijdenis de tweede eis van deze P’rushim [Farizeeën], ging de vergadering akkoord met het voorstel van de voorzitter Ya’aqov [Jacobus], die het woord nam en na het citeren van een profetie over de toetreding van niet-joden zei: “Daarom ben ik van oordeel, dat men hen, die zich uit de heidenen tot G’d bekeren, niet verder moet lastig vallen, maar hun aanschrijven, dat zij zich hebben te onthouden van wat door de afgoden bezoedeld is, van hoererij, van het verstikte en van bloed. Immers Moshe [Mozes] heeft van oudsher in iedere stad, die hem prediken, daar hij elke Shabat in de synagogen wordt voorgelezen.” (tvlipm Mif’alot [Handelingen] 15:19-21).
Met andere woorden: de gelovigen uit de volken moesten alvast beginnen met het houden van de vier in vers 20 genoemde geboden en de rest van de Tora konden zij dan volgens vers 21 geleidelijk aan leren als ze elke Shabat naar de synagoge gaan, waar deze wordt voorgelezen. Helaas werd deze tekst naar mijns inziens door beide groepen verkeerd geïnterpreteerd.
Met het extra benadrukken van vers 19 en het negeren van vers 21 werd dit Schriftgedeelte eeuwenlang door christenen aangehaald om daarmee te “bewijzen” dat de Tora voor de kerk niet meer van toepassing zou zijn.
Toch omgekeerd gaan hun Joodse tegenhangers volgens mij eveneens de fout in door de besnijdenis van niet-joden te zien als een integraal onderdeel van de Tora en vers 21 daarop toe te passen. In vers 1 echter werden de beide eisen van de P’rushim [Farizeeën], namelijk dat de heidenen besneden moesten worden en dat ze de Tora moesten houden, apart genoemd en ook apart beoordeeld. Het besluit dat de vergadering genomen heeft ten aanzien van deze beide zaken heeft Sha’ul [Paulus] later opgenomen in zijn brieven aan de gelovigen in Korinthe en in Rome: “Is iemand als besnedene geroepen, hij late het niet verhelpen; is iemand als onbesnedene geroepen, hij late zich niet besnijden. Want besneden zijn betekent niets, en onbesneden zijn betekent niets, maar wel het houden van G’ds geboden.” (1 Korinthiërs 7:17-19). “Want besneden te zijn heeft wel betekenis, indien gij de Tora volbrengt, maar indien gij een overtreder van de Tora zijt, is uw besnijdenis tot onbesnedenheid geworden. Zal dan, indien de onbesnedene de eisen der Tora in acht neemt, zijn onbesnedenheid niet voor besnijdenis gelden? Dan zal de van nature onbesnedene, doordat hij de Tora volbrengt, u oordelen die, hoewel in het bezit van letter en besnijdenis, een overtreder van de Tora zijt. Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter.
Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van G’d. Wat is dan het voorrecht van de Jood, of wat is het nut van de besnijdenis? Velerlei in elk opzicht. In de eerste plaats toch dit, dat hun de woorden G’ds zijn toevertrouwd.” (Romeinen 2:25-29 en 3:1). De vergadering der apostelen heeft dus besloten dat de gelovigen uit de volken niet besneden hoefden te worden, maar dat ze zich wel moesten houden aan de geboden en inzettingen van de Tora. En uit bovenstaande tekst blijkt dat als ze dat doen, dus als de onbesnedenen de eisen der Tora in acht nemen, hun onbesnedenheid voor besnijdenis zal gelden.
Inzetting van de besnijdenis
Tot nu toe hebben we heel wat gelezen over wat mensen over de besnijdenis te zeggen hebben. Laten we nu even gaan kijken wat Adonai daar zelf over te zeggen heeft: “Voorts zeide G’d tot Av’raham: En wat u aangaat, gij zult Mijn verbond houden, gij en uw nageslacht, in hun geslachten.
Dit is Mijn verbond, dat gij zult houden tussen Mij en u en uw nageslacht: dat bij u al wat mannelijk is besneden worde; gij zult het vlees van uw voorhuid laten besnijden, en dat zal tot een teken van het verbond zijn tussen Mij en u. Wie acht dagen oud is, zal bij u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: zowel wie in uw huis geboren is, als wie van enige vreemdeling voor geld is gekocht, doch niet van uw nageslacht is. Wie in uw huis geboren is en wie door u voor geld gekocht is, moet voorzeker besneden worden; zo zal Mijn verbond in uw vlees zijn tot een eeuwig verbond. En de onbesnedene, de man namelijk, die het vlees van zijn voorhuid niet laat besnijden, die mens zal uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten: hij heeft Mijn verbond verbroken. - Daarop nam Av’raham zijn zoon Yish’ma’el [Ismaël] en allen die in zijn huis geboren waren, ook allen die door hem voor geld gekocht waren, al wat mannelijk was onder Av’raham’s huisgenoten, en hij besneed het vlees van hun voorhuid op diezelfde dag, zoals G’d tot hem gesproken had. En Av’raham was negenennegentig jaar oud, toen hij het vlees van zijn voorhuid liet besnijden. En zijn zoon Yish’ma’el was dertien jaar oud, toen hij het vlees van zijn voorhuid liet besnijden. Op diezelfde dag werden Av’raham en zijn zoon Yish’ma’el besneden. En al zijn huisgenoten, zowel die in zijn huis geboren, als die van een vreemdeling voor geld gekocht waren, werden met hem besneden.” (ty>arb B’reshit [Genesis] 17:9-14 en 23-27). De besnijdenis is het teken van het verbond dat de Eeuwige met Av’raham gesloten heeft en daarom in Handelingen 7:8 ook het verbond der besnijdenis genoemd wordt. In het commentaar van Henry staat dat volgens sommigen het bloed der mannen bij de besnijdenis vergoten wordt met het oog op het bloed van de Verlosser omdat de erfzonde niet alleen geestelijk maar ook langs de natuurlijke weg wordt voortgeplant, en met het oog op het beloofde Zaad, die uit Av’raham’s lenden voort moest komen. Daar de Messias zich nog niet voor ons had geofferd, heeft G’d volgens deze uitleggers gewild dat de mens in verbond met Hem zou komen door het opofferen van een verborgen deel van zijn eigen lichaam. De inzetting moest volbracht worden aan kinderen als zij acht dagen oud waren en niet eerder, opdat zij al kracht genoeg verkregen zouden hebben om er de pijn van te verdragen, en er tenminste reeds een Shabat over hen heen zou gegaan zijn. De besnijdenis had zo vroeg plaats om zo spoedig mogelijk te bezegelen, dat het kind door natuurlijke afkomst bij het volk van G’d hoorde, maar niet vóór de 8e dag, omdat de tweede week gold als het moment waarop het nieuwe wezen tot een zelfstandig bestaan kwam, onafhankelijk van de moeder. Om deze reden mochten ook jonge dieren pas na de 8e dag geofferd worden (Ex. 22:30 en Lev. 22:27). Het g’dsdienstig waarnemen van deze inzetting wordt in vers 14 geëist onder bedreiging van zware straf voor het nalaten er van, want het minachten der besnijdenis is een minachten van het verbond; en dat is zeer gevaarlijk, zoals we in tvm> Sh’mot [Exodus] 4:24-25 kunnen lezen in het geval van Moshe. Voor de natuurlijke nakomelingen van Av’raham is het nog steeds van toepassing dat de Eeuwige hen zal afsnijden van hun volk indien zij het vlees van hun voorhuid niet besnijden, en daarom is het gevaarlijk om lichtvaardig of onachtzaam te zijn omtrent g’ddelijke inzettingen. Maar hoe zit het dan met de gelovigen uit de volken, de geestelijke nakomelingen van Av’raham? Hierover schrijft Sha’ul [Paulus] het volgende: “Stellen wij dan door het geloof de Tora buiten werking? Volstrekt niet; veeleer bevestigen wij de Tora!!! Wat zullen wij dan zeggen, dat Av’raham, onze voorvader naar het vlees, verkregen heeft? Want indien Av’raham uit werken gerechtvaardigd is, dan heeft hij roem, maar niet bij G’d. Want wat zegt het schriftwoord? Av’raham geloofde G’d en het werd hem tot gerechtigheid gerekend. Nu wordt hem die werkt, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplichting. Hem echter, die niet werkt, maar zijn geloof vestigt op Hem, die de g’ddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid, gelijk ook David de mens zalig spreekt, aan wie G’d gerechtigheid toerekent zonder werken: Zalig zij, wier ongerechtigheden vergeven en wier zonden bedekt zijn. Zalig de man, wiens zonde de Eeuwige geenszins zal toerekenen. Geldt deze zaligspreking dan de besnedene of ook de onbesnedene? Wij zeggen immers: Het geloof werd Av’raham tot gerechtigheid gerekend. Hoe werd het hem dan toegerekend? Was hij toen besneden of onbesneden? Niet besneden, maar onbesneden! En het teken der besnijdenis ontving hij als het zegel der gerechtigheid van dat geloof, dat hij in zijn onbesneden staat bezat. Zo kon hij een vader zijn van alle onbesneden gelovigen, opdat hun de gerechtigheid zou worden toegerekend, en een vader van de besnedenen, voor hen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook treden in het voetspoor van het geloof, dat onze vader Av’raham in zijn onbesneden staat bezat. Want niet door de Tora had Av’raham of zijn nageslacht de belofte, dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door gerechtigheid des geloofs. Want indien zij, die het van de Tora verwachten, erfgenamen zijn, dan is het geloof zonder inhoud en de belofte zonder gevolg.” (Romeinen 3:31 en 4:1-14). Met het oog op de Farizeeën die in Handelingen 15 de besnijdenis van de gelovigen uit de volken eisten, schreef Sha’ul in de Galatenbrief: " Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft de Mashiach ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen. Zie, ik, Paulus, zeg u: indien gij u laat besnijden, zal de Mashiach u geen nut doen. Nogmaals betuig ik aan een ieder, die zich laat besnijden, dat hij verplicht is de gehele Tora na te komen. Gij zijt los van de Mashiach, als gij door de Tora gerechtigheid verwacht; buiten de genade staat gij!" (Galaten 5:2-4).
Wij mogen niet veronderstellen, dat Sha’ul hier bedoelt dat niemand die besneden is, enig nut van de Mashiach kan hebben; want al de heiligen uit de TeNaCH alsook alle messiasbelijdende Joden inclusief hemzelf waren besneden en hij zelf had toegestemd in de besnijdenis van Timotheus. Sha’ul heeft het hier niet over Joden, maar hij spreekt hier over de besnijdenis van gelovigen uit de volken in de zin, waarin de geïnfiltreerde orthodoxe Joden hun deze wilden opleggen doordat ze de niet-joden wilden wijsmaken dat ze niet behouden zouden worden als zij zich niet lieten besnijden. Sha’ul noemde daarom deze orthodoxe dwaalleraars in hoofdstuk 2:3 “binnengedrongen valse broeders, lieden die waren binnengeslopen om onze vrijheid, die wij in de Mashiach Yeshua hebben, te bespieden en zo ons tot slavernij te brengen.” Vandaar zijn felle reactie in vers 1 van hoofdstuk 5: “Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft de Mashiach ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen!”
Eeuwenlang hebben christenen deze tekst op de Tora betrokken om daarmee aan te tonen dat we vrij zijn van de wet. Maar Sha’ul bedoelde hier met het slavenjuk niet de Tora, maar de besnijdenis van niet-joden omdat onder het oude verbond met name de niet-joodse slaven op gedwongen basis werden besneden, want alleen al in Genesis 19:9-14 werd er tot vier keer aan toe nadrukkelijk vermeld dat de vreemdelingen die voor geld zijn gekocht, besneden moesten worden. Slaven werden voor geld gekocht, geen vrije mensen! Deze slaven hadden geen keuze en kunnen daarom op geen enkele wijze met de gelovigen uit de volken geassocieerd worden die uit vrije wil voor Yeshua gekozen hebben. Deze vreemdelingen waarover in TeNaCH gesproken wordt waren niet besneden omdat ze zich door bekering bij de Israëlieten aansloten, maar omdat ze voor geld gekocht waren. Voor deze niet-joodse slaven was derhalve de gedwongen besnijdenis daadwerkelijk een slavenjuk, en daar doelde Sha’ul op toen hij in vers 1 van Galaten 5 schreef, dat de gelovigen uit de volken zich niet wederom een slavenjuk moeten laten opleggen door zich te laten besnijden. Zij zijn als vrije mensen toegetreden tot het verbondsvolk want het nieuwtestamentisch geloof is gebaseerd op basis van een vrije keuze door bekering en niet door dwang. Indien zij zich echter door deze P’rushim [Farizeeën] laten dwingen om zich aan de besnijdenis te onderwerpen verklaart Sha’ul dat Yeshua hun geen nut kan doen omdat zij daardoor afstand doen van de enige weg die Adonai geopend had. Zij onderwerpen zich aan rabbijnse inzettingen en doen in feite rvyg Giyur [toetreding tot het Jodendom] terwijl de Bijbel heel duidelijk naar voren brengt dat een heiden geen Jood hoeft te worden. Ook in deze huidige tijd infiltreren orthodoxe Joden in messiaanse groepen en gemeenten om deze van binnenuit te besmetten met allerlei rabbijnse tradities en rituelen die vaak rechtstreeks afkomstig zijn uit de Kaballa en messiaanse gelovigen proberen over te halen naar orthodoxie en wetticisme. Wat Sha’ul dus hier in de Galatenbrief evenals in zijn brief aan de Romeinen wil duidelijk maken is dit: wij kunnen de behoudenis niet verdienen door het naleven van de Tora. Maar als wij door het offer van Yeshua uit genade de behoudenis ontvangen, onverdiend, dan houden wij G'ds geboden maar al te graag, uit dankbaarheid! De Tora is dus beslist niet afgeschaft, maar zij is ook geen middel om de behoudenis te bewerken. Voor een gelovige uit de volken is dus alleen de besnijdenis des harten van toepassing, niet de lichamelijke besnijdenis.
Laat hij zich echter wel besnijden, dan geeft hij daarmee aan dat hij zijn behoudenis verwacht uit de werken der Tora en daarmee plaatst hij zichzelf buiten de genade. De gelovigen uit de heidenen zijn als het ware “geestelijke immigranten” en dienen zich wel aan de bestaande wetten te houden zoals ook in elk land van nieuwe immigranten wordt verwacht en zoals de Eeuwige heeft opgedragen!
In tegenstelling tot het oude Verbond hoeven zij onder het Nieuwe Verbond echter niet genaturaliseerd worden tot staatsburgers van het immigratieland. Ze mogen gewoon hun eigen nationaliteit behouden, maar krijgen wel een permanente verblijfsvergunning, een vergunning tot vestiging. Ze hoeven geen Joden te worden en zich niet laten besnijden, wat onder het Oude Verbond eerst wel het geval was. Zij integreren met behoud van de eigen identiteit. Zij worden dus geen Israëlische staatsburgers, maar krijgen volgens de Efezenbrief wel de burgerrechten van Israël, de gemeente van Adonai.
Eerste gemeente bestond uit besnedenen en onbesnedenen
Naar aanleiding van de grote verwarring die er momenteel binnen de messiaanse beweging heerst ten aanzien van de besnijdenis heb ik zowel TeNaCH [het z.g. Oude Testament] alsook B’rit haChadasha [het Nieuwe Testament] opnieuw nauwkeurig onderzocht en het resultaat van dit intensieve researchwerk is deze bijbelstudie. Voor alle duidelijkheid wil ik nadrukkelijk vermelden dat ik zelf reeds als baby besneden ben.
Ik ben dus vanzelfsprekend van mening dat een Jood sowieso besneden hoort te zijn omdat hij tot het natuurlijke nageslacht van Av’raham behoort. Ik ga zelfs zo ver dat naar mijns inziens ook degenen besneden dienen te worden die Joodse voorouders hebben van vele generaties terug, want ook zij behoren tot het natuurlijk nageslacht. Dus nogmaals, ik ben beslist geen tegenstander van de besnijdenis, want het is een altoosdurende inzetting voor het nageslacht van Av’raham zowel via de tak van Yish’ma’el (de Arabieren) alsook via de tak van Yitz’chaq (de Joden), maar voor de gelovigen uit de volken ligt dit volgens mij toch wel even anders, want zowel in de TeNaCH alsook in B’rit haChadasha lezen wij nergens, dat de gelovigen uit de volken op vrijwillige basis besneden zouden moeten worden puur op grond van hun geloof in de G’d van Israël. Integendeel! Zoals u weet waren de eerste messiasbelijdende gemeenten samengesteld uit gelovige Joden en gelovigen uit de volken, en in talrijke teksten kunnen wij lezen dat hierbij sprake was van besneden en onbesneden gelovigen. Ik zal enkele van deze teksten opnoemen c.q. herhalen:
“Liegt niet meer tegen elkander, daar gij de oude mens met zijn praktijken afgelegd, en de nieuwe aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper, waarbij geen onderscheid is tussen Griek en Jood, besneden of onbesneden, barbaar en Skyth, slaaf en vrije, maar alles en in allen is de Mashiach!” (Kolossenzen 3:9-11).
Hier lezen wij duidelijk dat er in de gemeente van Yeshua geen onderscheid gemaakt wordt tussen besnedenen en onbesnedenen, en er is derhalve geen enkele reden aanwezig om zich als Griek zijnde te laten besnijden. De Griek wordt geen Jood, de barbaar wordt geen Skyth en de onbesnedene wordt geen besnedene.
“Want in de Mashiach Yeshua vermag noch besnijdenis iets, noch onbesneden zijn, maar geloof, door liefde werkende!” (Galaten 5:6). - “Want besneden zijn of niet besneden zijn betekent niets, maar of men een nieuwe schepping is.” (Galaten 6:15). Volgens deze beide teksten is het wel of niet besneden zijn helemaal niet relevant voor de gelovigen in Yeshua haMashiach, en let wel dat Sha'ul het hier wel heeft over gelovigen uit de volken, die geënt zijn op de Edele Olijfboom Israël en deel uitmaken van de Joodse gemeente!
“Want besneden zijn betekent niets, en onbesneden zijn betekent niets, maar wél het houden van G’ds geboden!” (1 Korinthiërs 7:19). Hier staat weliswaar dat ook onbesnedenen de geboden van de Tora moeten houden, maar er staat niet dat ze zich moeten laten besnijden! Dat blijkt ook uit de volgende tekst: “Zal dan, indien de onbesnedene de eisen der Tora in acht neemt, zijn onbesnedenheid niet voor besnijdenis gelden? Dan zal de van nature onbesnedene, doordat hij de Tora volbrengt, u oordelen die, hoewel in het bezit van letter en besnijdenis, een overtreder van de wet zijt! Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter!” (Romeinen 2:26-29). Sha'ul schrijft hier nadrukkelijk dat een onbesneden gelovige uit de volken, die besneden is van hart en volgens de Tora leeft, als besnedene dient te worden beschouwt!!! Als hij aan een bekeerde heiden van wie hij eerst geschreven heeft dat diens onbesnedenheid voor besnijdenis geldt, later alsnog de lichamelijke besnijdenis zou opleggen, dan zou Sha’ul zich hier zelf tegenspreken.
“Is G’d alleen de G’d der Joden? Niet ook der heidenen? Zeker, ook der heidenen. Indien er namelijk één G’d is, die de besnedenen rechtvaardigen zal uit het geloof en de onbesnedenen door het geloof!” (Romeinen 3:29-30). Uit deze tekst blijkt opnieuw dat de eerste gemeente zowel uit besnedenen alsook uit onbesnedenen bestond. Hier worden de gelovigen uit de volken namelijk “de onbesnedenen” genoemd, waaruit wij kunnen concluderen, dat onder de volgelingen van Yeshua uitsluitend de messiasbelijdende Joden besneden hoefden te worden en niet ook de bekeerde heidenen.
“Zalig zij, wier ongerechtigheden vergeven en wier zonden bedekt zijn. Zalig de man, wiens zonde de Eeuwige geenszins zal toerekenen. Geldt deze zaligspreking dan de besnedene of ook de onbesnedene? Wij zeggen immers: Het geloof werd Av’raham tot gerechtigheid gerekend. Hoe werd het hem dan toegerekend? Was hij toen besneden of onbesneden? Niet besneden, maar onbesneden. En het teken der besnijdenis ontving hij als het zegel der gerechtigheid van dat geloof, dat hij in zijn onbesneden staat bezat. Zo kon hij een vader zijn van alle onbesneden gelovigen, opdat hun de gerechtigheid zou worden toegerekend, en een vader van de besnedenen, voor hen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook treden in het voetspoor van het geloof, dat onze vader Av’raham in zijn onbesneden staat bezat!” (Romeinen 4:7-12). Ook hier wordt duidelijk aangegeven, dat er sprake is van zowel besneden alsook onbesneden gelovigen in de gemeente van Yeshua, zonder eerst te eisen dat ook zij besneden zouden moeten worden. Als de gelovigen uit de volken besneden waren zou Av’raham in deze tekst niet ook een vader van onbesnedenen genoemd worden.
De enige keer dat wij in het hele Nieuwe Testament tegenkomen dat er ook een Griek besneden werd, en dan nog door Sha’ul eigenhandig, was in Handelingen 16:1-3 bij de roeping van Timotheus, maar daar staat wel nadrukkelijk bij vermeld, dat hij een Joodse moeder had en derhalve dan ook ter wille van de Joden besneden werd omdat hij halachisch gezien Joods was. Titus, een andere Griekse reisgenoot van Sha’ul daarentegen, werd niet besneden, want hij was een niet-joodse gelovige uit de volken en had geen Joodse moeder zoals Timotheus. In Galaten 2:2-3 lezen wij derhalve: “Maar zelfs Titus, die bij mij was, werd, ofschoon hij een Griek was, toch niet gedwongen zich te laten besnijden, en dat met het oog op de binnengedrongen valse broeders, lieden, die waren binnengeslopen, om onze vrijheid, die wij in de Mashiach Yeshua hebben, te bespieden en zo ons tot slavernij te brengen.”
(En dat laatste doe jij dus nu ook Iearsi!!!)
En ik hoop dat je het onderstaande, samen met anderen nog eens GOED LEEST!
Besnijdenis des harten
In B’rit haChadasha [het Nieuwe Testament] betekent "onbesneden van hart" niet alleen dat men nog “in het vlees is”, maar dat men zich hardnekkig in zijn natuurlijke koppigheid tegen Adonai verzet. De besnijdenis van het hart is derhalve de innerlijke, gewillige overgave aan G’d. Aan de ene kant is deze besnijdenis des harten weliswaar het werk van Adonai in ons, maar aan de andere kant is het ook een beslissing die wij zelf moeten maken.
Want aan de ene kant zegt Adonai dat Hij ons een besneden hart wil geven met het verlangen om Zijn wil te doen, maar aan de andere kant zegt de Eeuwige ook dat wijzelf de voorhuid van ons hart moeten besnijden: “En de Eeuwige, uw G’d, zal uw hart en het hart van uw nakroost besnijden, zodat gij de Eeuwige, uw G’d, liefhebt met geheel uw hart en met geheel uw ziel, opdat gij leeft!” (,yrbd D’varim [Deuteronomium] 30:6). “Zie, van de Eeuwige, uw G’d, is de hemel, ja, de hemel der hemelen, de aarde en alles wat daarop is; alleen aan uw vaderen heeft de Eeuwige Zich verbonden en alleen hen heeft Hij liefgehad, en u, hun nakroost, heeft Hij uit alle volken uitverkoren, zoals dit heden het geval is.
Besnijdt dan de voorhuid uws harten en weest niet meer hardnekkig!” (,yrbd D’varim [Deuteronomium] 10:14-16). “In Hem zijt gij ook met een besnijdenis, die geen werk van mensenhanden is, besneden door het afleggen van het lichaam des vlezes, in de besnijdenis van de Mashiach”
(Colossenzen 2:11).
Besnijdt u voor de Eeuwige en doet weg de voorhuid van uw hart, gij mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem, opdat Mijn gramschap niet uitsla als een vuur en onuitblusbaar brande om de boosheid uwer handelingen!” (vhymry Yir’m’yahu [Jeremia] 4:4). Een onbesneden hart is dus een hart dat zich verzet tegen Adonai en een onbesneden oor is een oor dat niet naar G’d en Zijn woord wil luisteren: “Zie, hun oor is onbesneden, zodat zij niet kunnen luisteren; zie, het woord van Adonai is hun tot een smaad, zij hebben daarin geen behagen!” (vhymry Yir’m’yahu [Jeremia] 6:10).
Onbesneden van hart en oren zijn betekent volgens deze teksten, dat er blokkades liggen, verstoppingen in ons hart en onze oren. Zodat G’ds woord er niet kan binnendringen of bepaalde boodschappen van Adonai bij ons niet meer landen. Niet meer in ons hart komen. Omdat onze geestelijke gehoorgang vol met oorsmeer zit. Dan moet Adonai gaan snijden in ons hart, in ons leven. De dichtgegroeide plekken verwijdert Hij. Dat is een pijnlijke operatie. Wij moeten zelf ook gaan snijden. Ons hart besnijden en laten besnijden met het scherpe mes van Adonai, namelijk Ruach haQodesh [de Heilige Geest]. Dat noemt de bijbel dan zelfverloochening. De Eeuwige wil het mes in ons leven zetten om de blokkades, die tussen Hem en ons liggen, weg te nemen, zodat zijn Woord en Geest vrije doorgang krijgen in ons hart en leven. In de bijbel wordt onze oude natuur onbesnedenheid genoemd en onze nieuwe natuur besnijdenis van het hart: “Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van G’d!” (Romeinen 2:28-29). Toegepast op het hart, de zetel van de menselijke wil en het verstand, betekent ‘besnijden’ het wegnemen van datgene wat het hart belemmert om gevoelig, soepel en ontvankelijk voor G’ds Woord te zijn. Het besnijden van het hart betekent niets anders dan het hart gereed maken voor de liefde, het hart zodanig veranderen dat men Adonai met het hele hart kan liefhebben en in het verlengde daarvan ook de medemens kan liefhebben......
Zie je Iearsi, je medemens liefhebben, niet verwerpen, omdat hij of zij er een andere mening op na houdt!
Denk daarbij aan de twee grootste geboden om G’d lief te hebben met heel je hart en je naaste als jezelf. Dus wanneer Moshe [Mozes] vraagt om een besnijdenis van het hart dan vraagt hij om een totale mentaliteitsverandering en zonder het woord te noemen roept hij eigenlijk op tot bekering: “Besnijdt dan de voorhuid uws harten, en weest niet meer hardnekkig!” (,yrbd D’varim [Deuteronomium] 10:14-16). Bent u al besneden van hart?
Zegt Jezus dat je je eigen leven moet afstaan?
Johannes 10:11-19
11 Ik ben de goede herder. Een goede herder geeft zijn leven voor de schapen. 12 Een huurling, iemand die geen herder is, en die niet de eigenaar van de schapen is, laat de schapen in de steek en slaat op de vlucht zodra hij een wolf ziet aankomen. De wolf valt de kudde aan en jaagt de schapen uiteen; 13 de man is een huurling en de schapen kunnen hem niets schelen. 14 Ik ben de goede herder. Ik ken mijn schapen en mijn schapen kennen mij, 15 zoals de Vader mij kent en ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor de schapen. 16 Maar ik heb ook nog andere schapen, die niet uit deze schaapskooi komen. Ook die moet ik hoeden, ook zij zullen naar mijn stem luisteren: dan zal er één kudde zijn, met één herder. 17 De Vader heeft mij lief omdat ik mijn leven geef, om het ook weer terug te nemen. 18 Niemand neemt mijn leven, ik geef het zelf. Ik ben vrij om het te geven en om het weer terug te nemen – dat is de opdracht die ik van mijn Vader heb gekregen.’
19 Opnieuw ontstond er verdeeldheid onder de Joden om wat hij zei.
Zie je Iearsi (en anderen) er is helemaal GEEN SPRAKE van nog eens een extra herstel van Israël, als Jezus mét de verlosten én het hemels Jeruzalem, naar aarde terug keert. Immers (nogmaals) de aarde wordt geheel verwoest en de doden blijven op die woeste en ledige aarde achter, met de Duivel, tot de 2e komst van Jezus en het Geestelijke volk (Israël) dat bij de 1e komst verlost werd!
En in vers 16 wordt dus precies hetzelfde aangeduid als wat in Efeziërs 2 staat:
Eén in Christus 1 U was dood door de misstappen en zonden 2 waarmee u de weg ging van de god van deze wereld, de heerser over de machten in de lucht, de geest die nu werkzaam is in hen die God ongehoorzaam zijn. 3 Net als zij lieten ook wij allen ons eens beheersen door onze wereldse begeerten, wij volgden alle zelfzuchtige verlangens en gedachten die in ons opkwamen en stonden van nature bloot aan Gods toorn, net als ieder ander. 4 Maar omdat God zo barmhartig is, omdat de liefde die hij voor ons heeft opgevat zo groot is, 5 heeft hij ons, die dood waren door onze zonden, samen met Christus levend gemaakt. Ook u bent nu door zijn genade gered. 6 Hij heeft ons samen met hem uit de dood opgewekt en ons een plaats gegeven in de hemelsferen, in Christus Jezus. 7 Zo zal hij, in de eeuwen die komen, laten zien hoe overweldigend rijk zijn genade is, hoe goed hij voor ons is door Christus Jezus. 8 Door zijn genade bent u nu immers gered, dankzij uw geloof. Maar dat dankt u niet aan uzelf; het is een geschenk van God 9 en geen gevolg van uw daden, dus niemand kan zich erop laten voorstaan. 10 Want hij heeft ons gemaakt tot wat wij nu zijn: in Christus Jezus geschapen om de weg te gaan van de goede daden die God heeft voorbereid.
11 Bedenk daarom dat u – u die eigenlijk door uw afkomst heidenen bent en onbesnedenen genoemd wordt door hen die door mensenhanden besneden zijn – 12 bedenk dat u destijds niet verbonden was met Christus, geen deel had aan het burgerschap van Israël en niet betrokken was bij de verbondssluitingen en de beloften die daarbij hoorden. U leefde in een wereld zonder hoop en zonder God. 13 Maar nu bent u, die eens ver weg was, in Christus Jezus dichtbij gekomen, door zijn bloed. 14 Want hij is onze vrede, hij die met zijn dood de twee werelden één heeft gemaakt, de muur van vijandschap ertussen heeft afgebroken 15 en de wet met zijn geboden en voorschriften buiten werking heeft gesteld, om uit die twee in zichzelf één nieuwe mens te scheppen. Zo bracht hij vrede 16 en verzoende hij door het kruis beide in één lichaam met God, door in zijn lichaam de vijandschap te doden. 17 Vrede kwam hij verkondigen aan u die ver weg was en vrede aan hen die dichtbij waren: 18 dankzij hem hebben wij allen door één Geest toegang tot de Vader.
19 Zo bent u dus geen vreemdelingen of gasten meer, maar burgers, net als de heiligen, en huisgenoten van God, 20 gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, met Christus Jezus zelf als de hoeksteen. 21 Vanuit hem groeit het hele gebouw, steen voor steen, uit tot een tempel die gewijd is aan hem, de Heer, 22 in wie ook u samen opgebouwd wordt tot een plaats waar God woont door zijn Geest.
Als Jezus bij de eerste komst terug komt, zullen de ware en trouwe volgelingen van Yeshua UIT ALLE volkeren, van ALLE tijden, uit hun graven op staan en mét de nog levenden, de Here TEGEMOET gaan!
We kunnen het toch allemaal gewoon lezen in de Bijbel.
Bij Zijn tweede komst, mét diegenen die dus voor 1000 jaren inderdaad in het Hemels Jeruzalem zijn geweest, en waarbij DEZE AARDE, WOEST en LEDIG mét de Duivel -alleen- achter is gebleven, zullen de VERLORENEN, die gedood werden bij Zijn eerste komt (door Zijn aanblik) mét de reeds verlorenen van ALLE TIJDEN, dan op een teken OPSTAAN en met hun Leider Satan, in hun onbekeerde lichamen, en dus met hun ziekten, waaraan zij gestorven zijn, nog één keer proberen de Stad te veroveren met hun ongeestelijke boodschappen.
(Dat wil zeggen de eeuwig levenden, proberen van gedachte te doen veranderen. Maar dat kan niet, evenals het ook dus andersom niet meer kan.
De mens kan maar één maal kiezen, daarna het oordeel! Dat dan allang is gescheid, dat notabene Daniël ons laat zien!
Wat als de Stad tot aan de aarde is gekomen, maar nog niet geheel nedergedaald:
Dan, echter zal Jezus, IN HET BIJZIJN VAN DE VERLOSTEN, de laatste profetie over Zijn Koningschap tonen: de totale vernietiging van Satan en zijn volgelingen, en het ontstaan van een volkomen vernieuwde aarde, DAN PAS zal Yeshua EN de VERLOSTEN, hun voeten op de NIEUWE AARDE kunnen zetten.
Het Hemels Jeruzalem zal DAN PAS, met het GEESTELIJKE ISRAëL "aan boord", NEDERDALEN nabij waar ooit de Olijfberg (zou zijn) is geweest! Een NIEUWE AARDE en een NIEUW Jeruzalem met een GEESTELIJK ISRAël uit ALLE volkeren.
Dan zal hij, zogezegd, op de troon van David inderdaad plaats kunnen nemen.
Er KAN dus GEEN
OT herstel nog plaats vinden van vergane glorie, die NOTABENE in het bijzijn van de Verlosten en eeuwig levenden is, VERNIETIGD!
Je moet geen onwaarheden BLIJVEN rondstrooïen, Iearsi!
Hartelijke Groet