quote:
Adinomis schreef op 10 november 2012 om 16:01:In het onderwerp "homofilie" wordt gesteld dat het visioen dat Petrus kreeg in Hand. 10 de aanwijzing is dat er onreine dieren gegeten mogen worden.
Hoewel ik me eerst ook aan dat vers heb opgetrokken, wil ik hier zeggen hoe Petrus in vers 28 hier zelf over oordeelt:
Hij zei tegen hen: ‘U weet dat het Joden verboden is met niet-Joden om te gaan en dat ze niet bij hen aan huis mogen komen, maar God heeft me duidelijk gemaakt dat ik geen enkel mens als verwerpelijk of onrein mag beschouwen. Er waren in het visioen ook kruipende dieren te zien. Dus dat zou dan een aanleiding zijn om ook wormen, slakken en slangen te eten?
Ik moet eerlijk bekennen, dat als ik elders spreek over inlegkunde, dat ook op mijzelf slaat dat ik het rein achten van onrein voedsel uit de
concrete verbeelding haal van het visioen. Dat is dus technisch gezien, als je Petrus' interpretatie restrictief opvat: 'inlegkunde'. Daar kom je niet snel op omdat tot twee keer toe nadrukkelijk het visioen wordt verteld en weergegeven waarin God nadrukkelijk aangeeft dat het laken met voedsel rein is omdat God verklaart dat het rein is. Ik had dus ook geen idee van het niet op die manier willen duiden van het visioen,
tot ik jou relativerende woorden las. Ik herinnerde me toen dat ik dit wel eens eerder besproken heb met iemand. Dat was een messiasbelijdende jood; iemand die ook de sabbat nog houdt en ik geloof ook veel van de andere joodse wetten; alhoewel ik niet weet hoe ver dat gaat. Hij gaf me ook als zijn visie dat het benaderen van Cornelius en zelfs ook het onrein eten eten een tijdelijke zaak is voor de heidenen om zo langzaam tot kennis van God te kunnen groeien (de wetten) zonder verplichtingen vooraf.
Ik ben het daar zeker niet mee eens, maar ik begrijp door jouw gebrachte inzicht over deze tekst in handelingen dus wel uit welke hoek deze wind kan waaien. En eerlijk is eerlijk: een restrictieve lezing lijkt hier dus inderdaad (enige) steun te geven aan een ruimer instandhouden van joodse wetten. Bedenk daarbij ook dat kennelijk Petrus en Jacobus de apostelen waren in Jeruzalen. En Jeruzalem is die geweldige gemeente die tot op grote hoogte in overeenstemming met de joden leefden.
Maar daar staat tegenover dat als Petrus de betekenis noemt van de droom, dat het dan helemaal niet gaat over het eten van Cornelius. Want Cornelius at al onrein voedsel. Dus richting Cornelius slaat het helemaal nergens op om het te gaan hebben over eten en over wat wat de boodschap aan Cornelius daarnaast ook nog voor neveneffecten heeft bij Petrus. Dus het niet noemen door Petrus van het geheiligd zijn van het onrein vlees, maakt volgens mij niet het geheiligd onrein vlees dat in het visioen wordt getoond door God, betekenisloos.
En tot slot is er de enorme felheid van Paulus tegen de joodse inzettingen bij de Galaten en in Jeruzalem (Hebreeën). Die felheid geeft de meest terechte waardering weer hoe wij met joodse inzettingen omgaan, zoals de besnijdenis. Maar omdat dus onze tekst in handelingen misschien wel enige aanleiding tot vragen gaf, hierbij nog de volgende tekst, in de hoop dat die op zichzelf voldoende overtuigingskracht heeft en zo niet een overtuiging bewerkt die in feite berust op twee (mogelijk) halve overtuigingen.
1 Tim.4:1 Doch de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten, en leringen der duivelen; Verbiedende te huwelijken, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft, tot nuttiging met dankzegging, voor de gelovigen, en die de waarheid hebben bekend. Want alle schepsel Gods is goed, en er is niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde; Titus 1:13 Dit getuigenis is waar. Daarom bestraf hen scherpelijk, opdat zij gezond mogen zijn in het geloof. En zich niet begeven tot Joodse fabelen, en geboden der mensen, die hen van de waarheid afkeren.
15 Alle dingen zijn wel rein den reinen, maar den bevlekten en ongelovigen is geen ding rein, maar beide hun verstand en geweten zijn bevlekt. Zij belijden, dat zij God kennen, maar zij verloochenen Hem met de werken, alzo zij gruwelijk zijn en ongehoorzaam, en tot alle goed werk ongeschikt.Het is enige malen dat er wordt gesproken over de 'fabelen' van de joden. Daarbij moet volgens de statenvertalers gedacht worden aan de wetten, gebruiken en vele inzichten die via de Talmud hun invloed uitoefenden op de christelijke gemeente.
quote:
Er waren in het visioen ook kruipende dieren te zien.
Rom 14:17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijs en drank, maar rechtvaardigheid, en vrede, en blijdschap, door den Heiligen Geest. Joh 4:34 Jezus zeide tot hen: Mijn spijs is, dat Ik doe den wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft, en Zijn werk volbrenge. Joh 6:55 Want Mijn vlees is waarlijk Spijs, en Mijn bloed is waarlijk Drank. 1 Kor 10:17 Want één brood is het, zo zijn wij velen één lichaam, dewijl wij allen ééns broods deelachtig zijn. Joh 6:27 Werkt niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen ulieden geven zal; want Dezen heeft God de Vader verzegeld. Mat.24:45 Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, denwelken zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft, om hunlieder hun voedsel te geven ter rechter tijd? quote:
Hoofdstuk 65 gaat al over het volk en de wederspannigheid en het gotere plan van God.
65:1 Ik ben gevonden van hen, die naar Mij niet vraagden; Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; tot het volk, dat naar Mijn Naam niet genoemd was, heb Ik gezegd: Ziet, hier ben Ik, ziet, hier ben Ik. 66:2 Want Mijn hand heeft al deze dingen gemaakt, en al deze dingen zijn geweest, spreekt de HEERE; maar op dezen zal Ik zien, op den arme9 en verslagene van geest, en die voor Mijn woord beeft. Wie een os slacht, slaat een man; wie een lam offert, breekt een hond den hals; wie spijsoffer offert, is als die als die zwijnenbloed offert; wie wierook brandt ten gedenkoffer, is als die een afgod zegent. Dezen verkiezen ook hun wegen, en hun ziel heeft lust aan hun verfoeiselen.
Ik zal ook verkiezen het loon hunner handelingen, en hun vreze zal Ik over hen doen komen, omdat Ik geroepen heb, en niemand antwoordde, Ik gesproken heb, en zij niet hoorden, maar deden dat kwaad is in Mijn ogen, en verkoren hetgeen waartoe Ik geen lust had.
5 Hoort des HEEREN woord, gij, die voor Zijn woord beeft! Uw broeders, die u haten, die u verre afzonderen, om Mijns Naams wil, zeggen: Dat de HEERE heerlijk worde! Doch Hij zal verschijnen tot ulieder vreugde, zij daarentegen zullen beschaamd worden.
6 Er zal een stem van een groot rumoer uit de stad zijn, een stem uit den tempel, de stem des HEEREN, Die Zijn vijanden de verdiensten vergeldt.
Eer zij barensnood35 had, heeft zij gebaard, eer haar smart overkwam, zo is zij van een knechtje verlost. Wie heeft ooit zulks gehoord? Wie heeft dergelijks gezien? Zou een land kunnen geboren worden op een enigen dag? Zou een volk kunnen geboren worden op een enige reize? Maar Sion heeft weeen gekregen, en zij heeft haar zonen gebaard.
Zou Ik de baarmoeder openbreken, en niet genereren? zegt de HEERE; zou Ik, Die genereer, voortaan toesluiten? zegt uw God.
Verblijdt u met Jeruzalem, en verheugt u over haar, al haar liefhebbers! Weest vrolijk over haar met vreugde, gij allen, die over haar zijt treurig geweest! [/i]
Dit is het laatste hoofdstuk van de machtige profetie van de Heilige Geest door Jesaja. Ik geloof dat dit hoofdstuk geheel en al spreekt over de ware godsdienst en de normen achter de wet. De hond die als lam wordt geofferd, de afgoden die worden gediend en de gruwelen die worden gegeten, zij zijn alle evenzovele tekenen en bewijzen van het ongeloof en de hardheid en de godlosheid van de zondaars die ze begaan. Het hoofdstuk spreekt over de komst van Christus en de verlossing voor de heidenen en het oordeel over heel de wereld tot verzoening van God met de gelovigen in een voortdurende sabbat.
Gelet op het inhoudelijk geestelijke karakter van heel het hoofdstuk, dienen we m.i. ook de beschijving van de zonde geestelijk te verstaan. Maar let op: geestelijk is hier materieel; want de werkelijkheid is geestelijk. En de werkelijkheid van de muizen en honden voor de joden, dat is wel materie, maar het is niet de Werkelijkheid; want de materie is slechts een voorafbeelding, en de werkelijke werkelijkheid is geestelijk. Niet naar de voorafschaduwing zoals deze zichtbaar maakte hoe God het zich heeft voorgesteld, maar naar de materiële geestelijke werkelijkheid van het geloof achter de schaduwen. Of in woorden van het nieuwe testament: niet in termen van de schaduwen maar in termen van het geestelijke lichaam in Christus. Dat gaat bij het spreken over hen die de muizen en slakken eten dus over verfoeilijke ontheiliging van de geestelijke zaken die in de reinheidswetten betekend zijn. De vraag blijft dan dus wat er geestelijk mee bedoeld wordt. Ik heb daar zo geen antwoord op; maar in hetzelfde vers en in vers drie krijgen we wel een indruk van de aard.
Ik ga het nog eens zeggen, maar nu vanuit een ander perspectief. Stel nu dat Jesaja de geestelijke wetten wilde benoemen. Dan kan dat - aan de joden - niet zonder de materiële uiterlijke wet, want de geestelijke wet is ingepakt in die uiterlijke wet. Dus als Jesaja de geestelijke wet wil benoemen, dan kan hij er niet omheen om die materiële uiterlijke wet te benoemen. Want via de letter van de wet bereikt hij de norm in het hart die door de letter van de wet is gewaarborgd in het vlees van de joden. Had Jesaja alleen de geestelijke wet van het hart willen benoemen die later pas in werking zou treden voor de heidenen en de joden, dan had hij nauwelijks andere mogelijkheden dan te schrijven wat hij schreef.
En hij schrijft om zowel de joden als de heidenen te bereiken:
18 Hun werken en hun gedachten! Het komt, dat Ik vergaderen zal alle heidenen en tongen, en zij zullen komen, en zij zullen Mijn heerlijkheid zien. Het antwoord is dus in mijn optiek: Het zijn heidenen en het zijn ook de joden. Waarbij de afrekening voor de heidenen plaatsvindt op gesteldheden van het hart en geestelijke waarden. En de afrekening van de joden wordt verbazingwekkend genoeg op dezelfde wijze afgerekend op gesteldheden van het hart en geestelijke waarden. Want de wetten van de joden dienden de heiliging
van het vlees op aarde en een straf op aarde, met een diepere onderlaag van geloof en heiliging. De uiterlijke wet is waarop ze in het leven worden afgerekend. Want de heiliging rechtvaardigt (nee; juister is: "bewaart") niets meer dan het vlees voor de periode dat de heiliging geldt en voor zover de heiliging wordt volgehouden. En de innerlijke wet is ook de wet achter de uiterlijke wet, dat is ook voor de joden de wet waarop de jood wordt afgerekend op de jongste dag. Het is niet voor niets dat de Schrift herhaalt en herhaalt dat niet door offerande maar door het geloof de werken van de oude gelovigen zijn gerechtvaardigd en dat het door de liefde en barmhartigheid en de trouw en de volharding en opnieuw dus het geloof, het is dat de kinderen van God tot God kunnen komen in genade en heerlijkheid.