quote:
Knalkaas schreef op 23 augustus 2011 om 07:21:..Wie in de bijbel leest, stuit immers al gauw op weerzinwekkend Godsgedrag. Bijvoorbeeld Numeri 21 : 1 t/m 24. Daar roept God Mozes op te doen wat de Duitsers in de oorlog in Putten hebben gedaan, of erger nog, want ook alle niet-maagdelijke vrouwen werden gedood. In Jozua 8 : 1 t/m 29 zet God Jozua ertoe aan alle bewoners van de stad uit te moorden en deze vervolgens plat te branden.
Berkhof schrijft daarover: 'Israël beschouwde de oorlogen die het met zijn buren te voeren had, aanvankelijk zonder meer als oorlogen van Jahweh. Het wist zich naar oriëntaalse ethiek verplicht om veroverde steden te wijden aan Jahweh door de "ban", dat wil zeggen door de inwoners uit te moorden.'
Hiermee geeft hij aan te geloven dat deze gewelddadige Jahweh of God een product was van de fantasie van de Israëlieten. En de vraag is nu waar in de bijbelse geschiedenis hij echt in de daarin optredende God begint te geloven. (Door God hier Jahweh te noemen trachtte hij wellicht dit dilemma te verbloemen.)
Het huidige christendom heeft, naar mijn idee, met het Oude Testament weinig te maken. Daarin treedt een god op die niet de God is van de hedendaagse christenen. Al geloven ze dat wel.
Ex.23:32-33, …opdat zij u tegen Mij niet doen zondigen;
Ex.34:12 … dat gij toch geen verbond maakt met den inwoner des lands, waarin gij komen zult; dat hij misschien niet tot een strik worde in het midden van u.
Joz.11:15-20
20 Want het was van den HEERE, hun harten te verstokken, dat zij Israël met oorlog tegemoet gingen, opdat hij hen verbannen zoude, dat hun geen genade geschiedde, maar opdat hij hen verdelgen zoude, gelijk als de HEERE Mozes geboden had.
Ricxht 3: Dit nu zijn de heidenen, die de HEERE liet blijven, om door hen Israël te verzoeken, allen, die niet wisten van al de krijgen van Kanaän;
Zef.3: 4 Haar profeten zijn lichtvaardig, gans trouweloze mannen; haar priesters verontreinigen het heilige, zij doen der wet geweld aan.
De rechtvaardige HEERE is in het midden van haar, Hij doet geen onrecht; allen morgen geeft Hij Zijn recht in het licht, er ontbreekt niet; doch de verkeerde weet van geen schaamte.
Ik heb de heidenen uitgeroeid, hun hoeken zijn verwoest, Ik heb hun straten eenzaam gemaakt, dat niemand daardoor gaat; hun steden zijn verstoord, zodat er niemand is, dat er geen inwoner is.
Ik zeide: Immers zult gij Mij vrezen, gij zult de tucht aannemen, opdat haar woning niet uitgeroeid zou worden; al wat Ik haar bezocht hebbe, waarlijk, zij hebben zich vroeg opgemaakt, zij hebben al hun handelingen verdorven.
Daarom verwacht Mij, spreekt de HEERE, ten dage als Ik Mij opmake tot den roof; want Mijn oordeel is, de heidenen te verzamelen, de koninkrijken te vergaderen, om over hen Mijn gramschap, de ganse hittigheid Mijns toorns uit te storten, want dit ganse land zal door het vuur van Mijn ijver verteerd worden. Gewisselijk, dan zal Ik tot de volken een reine spraak wenden; opdat zij allen den Naam des HEEREN aanroepen, opdat zij Hem dienen met een eenparigen schouder.
Van de zijden der rivieren der Moren zullen Mijn ernstige aanbidders, met de dochter Mijner verstrooiden, Mijn offeranden brengen. Te dien dage zult gij niet beschaamd wezen vanwege al uw handelingen, waarmede gij tegen Mij overtreden hebt; want alsdan zal Ik uit het midden van u wegnemen, die van vreugde opspringen over uw hovaardij, en gij zult u voortaan niet meer verheffen om Mijns heiligen bergs wil. Maar Ik zal in het midden van u doen overblijven een ellendig en arm volk; die zullen op den Naam des HEEREN betrouwen. De overgeblevenen van Israël zullen geen onrecht doen, noch leugen spreken, en in hun mond zal geen bedriegelijke tong gevonden worden; maar zij zullen weiden en nederliggen, en niemand zal hen verschrikken. Zing vrolijk, gij dochter Sions, juich, Israël; wees blijde, en spring op van vreugde van ganser harte, gij dochter Jeruzalems! De HEERE heeft uw oordelen weggenomen, Hij heeft uw vijand weggevaagd; de Koning Israëls, de HEERE, is in het midden van u, gij zult geen kwaad meer zien.
Te dien dage zal tot Jeruzalem gezegd worden: Vrees niet, o Sion! laat uw handen niet slap worden. De HEERE, uw God, is in het midden van u, een Held, Die verlossen zal; Hij zal over u vrolijk zijn met blijdschap, Hij zal zwijgen in Zijn liefde, Hij zal Zich over u verheugen met gejuich. De bedroefden, om der bijeenkomst wil, zal Ik verzamelen, zij zijn uit u; de schimping is een last op haar. Ziet, Ik zal te dien tijde al uw verdrukkers verdoen; en Ik zal de hinkenden behoeden, en de uitgestotenen verzamelen; en Ik zal ze stellen tot een lof, en tot een naam, in het ganse land, waar zij beschaamd zijn geweest. Te dier tijd zal Ik ulieden herwaarts brengen, ten tijde namelijk, als Ik u verzamelen zal; zekerlijk Ik zal ulieden zetten tot een naam en tot een lof, onder alle volken der aarde, als Ik uw gevangenissen voor uw ogen wenden zal, zegt de HEERE.
Moeten we het oordeel en de straf over het kwaad schuiven onder het kopje goed, of het kopje kwaad?? Nee, oordeel en straf zijn juist vanwege de eigen natuur tot bestraffing van kwaad, zelf géén vormen van kwaad.
Moeten we de genade dat de mens kan zijn als God, namelijk om te kunnen kiezen voor de liefde, opvatten als een uiting van kwaad door God? Nee, want door de
keuze vóór God, is er ook een keuzemogelijkheid tegen God noodzakelijk. En het geringe kwaad baart groter kwaad. Waar het kwaad begint met verwerping van het gezag met het oog op een groter goed, zoekt eenmaaal ingezet kwaad nieuw kwaad en nieuwe listen met een oogmerk van “liefde”, of kiest het kwaad de andere weg van gehele overgave aan het kwaad. Het kwaad dat wij in deze wereld zien is niet het eerste kwaad van verwerping van God, maar het is het voortgezette kwaad van verwerping, verharding, en volledige overgave aan de duisternis. Dit kwaad kan alleen toenemen en daarom zal de wereld ook vergaan in een onvoorstelbare boosheid, zoals ook de joden is vergaan.
Moeten we de leerschool van ervaring van de verwerpingsmogelijkheid door God, en omgang met de door God gegeven goddelijke natuur om te heersen, en tóch je te onderwerpen, beschouwen als een goede zaak of een kwade zaak door God gedaan? Waarom zou dat een kwaad zijn als het een door God volkomen geliefd volk oplevert, gelouterd GOUD, zuiverder dan het fijnste materiaal dat de aarde ooit voortgebracht heeft?
Is het kwaad als iets een tijdelijke strekking en duur heeft? Adam en Eva werd verlossing voorgehouden, en het volk Israël werd verlost, en alle gelovigen weten dat alle lijden en alle smart een overwinning bevestigt voor hen die vasthouden en volharden aan de overwinning die Jezus Christus heeft gebracht.
Is Jezus kwaad aangedaan? Nee, van Hem werd een tijdelijke belasting gevraagd in een liefde offer voor de mens. En het heil en de heerlijkheid van Zijn verlossingswerk en Zijn heerschappij over hemel en aarde was hem bij voorbaat in het vooruitzicht gesteld.
Is het kwaad als het kwaad geen ander doel dient dan de liefde te beproeven en te bevestigen van hen die gelovigen en heiligen genoemd worden? Want er is géén moreel kwaad dat niet door de kwaaddoener over zichzelf is uitgestort.
Maar is het dan geen kwaad als ook mensen van goede bedoelingen lijden en ellende over zich heen krijgen? Nee. Hoe kan dat kwaad zijn als God hen het goede reeds heeft gereedgesteld?
Maar is het dan geen onderdeel van God’s schepping dat er een boos geslacht van tegenstanders van God bestaat? Jawel. Want alles wat niet volkomen is in de liefde is evenzo boosaardig en liefdeloos, als het meest verwerpelijke gedrag op aarde. Maar het is de ongehoorzaamheid die boosheid baart en boosheid die groter kwaad baart. En God heeft in Zijn voorzienigheid deze boosheid gekend en doorzien, en geaccepteerd als louteringsvaten van Zijn Liefde en genade. Want hoe groter het kwaad is dat de wereld laat zien, des te groter is de rijkdom van de liefde die desondanks wordt getoond aan God. Het is als Adam en Eva: hoe konden zij aan God hun liefde volkomen bewijzen als er niet iets van lijden was? Maar er was niet iets van lijden. Want voordat de liefde wordt getest in lijden, wordt zij getest in eenvoudige gehoorzaamheid. En pas als de ongehoorzaamheid optreedt vervalt de overtreder in grotere ongehoorzaamheid en groter kwaad. En pas dan wordt de liefde die desondanks getoond wordt groter en heerlijker.
En rechtvaardigheid blijft in alles omdat alle overtreding wordt gemeten en beoordeeld naar de maat van de overtreding. Geestelijk.
Hoe zouden wij kwaad spreken over de goede en almachtige God in welke geen kwaad is, als de mens uit Zijn Hand alleen goeds heeft ontvangen, terwijl het kwade altijd door de mens zelf wordt gecreëerd in een verzet tegen de goede God?
Hoe zouden wij überhaupt onze stem verheffen tegen de heilige God, in wiens heerlijkheid onze natuurlijke stervelijkheid niet eens kan bestaan?
Een van de rechvaardige oordelen van God is vervat in de wet van Mozes: wie een oog neemt, zal een oog genomen worden en wie een tand breekt zal een tand gebroken worden. Elke straf naar de maat van de overtreding.
Lichter straffen dan de maat van het vergrijp vraagt kan op een bepaald moment als mild en goed worden gevoeld, maar dat is uitsluitend bij de gratie van een maatschappij die het kwaad en de overtredingen zodanig onder controle heeft dat niet straffen, of mild straffen, geen zichtbare schade veroorzaakt.
Maar als de overtredingen niet naar de maat waarmee overtreden wordt, worden bestraft, dan is er een beginsel van onrechtvaardigheid gecreëerd die op termijn het hele rechtssysteem van haar rechtvaardigheid kan beroven.
Vergeving van de misdaad is een uiterst hachelijke zaak, omdat deze de misdadiger en ook de maatschappij kan corrumperen. Maar barmhartig is het wel, en tekenen van barmhartigheid zijn uitstel van straf en oproepen tot bekering. Maar vergeving van zonde zonder een voorafgaande basis van berouw en een schuldbewuste overtreder is geen barmhartigheid maar alleen eenvoudig onrechtvaardigheid. Waarbij overigens ook geen recht wordt gedaan aan wat het begrip "vergeving" betekent. daarom is er ook het betekenisvolle begrip "vergevingsgezindheid". Wie vergevingsgezind is zoekt om te vergeven en die zoekt om te helen wat een ander eerst kapot heeft gemaakt. Deze gezindheid ziet in omstandigheden en onkunde snel rechtvaardigingsgronden. Maar zelfs de meest vergevingsgezinde houding is leeg en zonder morele waarde als het is gericht tegen een overtreder die geen berouw toont en geen schuld voelt.
Want het kwaad wordt niet goed door alleen vergevingsgezindheid. Maar waar het kwaad is onderscheiden en onderkend, daar is genezing mogelijk voor overtreders die het kwaad afzweren.
Verwerping van geweld als iets tegen de natuur van God is het verwerpen van de goede God zelf. Want hoe kan iets dat goed is worden verworpen zonder dat daar een afneming van het goede tegenover staat? Want als het goede wordt tegengestaan door het kwaad, dan wordt ook het goede gecorrumpeerd als het niet gaat heersen over het kwaad. Want het kwaad heerst dan over het goede. Het heerst dan over God. Het goede wordt dan kwaad.
Maar waar géén wet is, daar is geen overtreding mogelijk. Waar geen overtreding mogelijk is, daar is geen kwaad. Maar alle kwaad in de wereld wordt onderkend omdat zij de natuurlijke liefde verwerpt.
En de wet is voor God's volk daarbij gekomen opdat de liefde een gestalte krijgt en het kwaad kan worden benoemd, en de overtreder kan worden aangeklaagd. Want God's volk is een heilig volk en van een heilig volk wordt veel gevraagd en de maat van de overtreding neemt toe naarmate de kennis toeneemt.
Welke maat in het nieuwe verbond niet meer verder wordt gevuld door de kennis, maar geheel leeggeschonken in het lijden en sterven van Jezus Christus. Op bekering en in vergeving van zonden.
Kan als alle zonde wordt vergeven toch nog kwaad geschieden in God's Heilige tempel die Hij ook geheiligd heeft in Christus? Ja, dat kan. Zoals Jezus God's heilige tempel moest reinigen van het kwaad, zo moet de Geest de tempel steeds blijven reinigen van het kwaad. Want het hart is een open poort voor alle gedachten en alle aanvechtingen en alle kwaad dat ongehinderd over de drempels van het voorhof komt tot rechtstreeks in het heilige der heiligen. Want de tempel is gebouwd in een vleselijk lichaam dat aan de trekkingen van dood en het verderf zeker niet ontkomen kan. En de voorhof, de voorhof (het heilige) van de tempel, dat is ons lichaam, dat is enerzijds door haar eigen natuur minder heilig dan het heilige der heiligen, en anderszijds vraagt het om een voortdurend onderhoud en reiniging en heiliging, opdat zij een waardig huis van de Vader mag worden.
Wordt dat lichaam dan niet door God's Geest geheiligd als wij Jezus aannemen? Zeker wel. Maar niet als automatisme. Want zoals zelfs Christus bloed zweette in de hof en aangevochten werd in de woestijn zo worden alle mensen aangevochten. En niet één levende mens houdt zich staande in zichzelf. Maar door het beroep op het offer van Christus wordt alle zonde en alle schuld van ons verwijderd zover als het westen verwijderd is van het oosten, en wordt de almachtige God die zal toornen in een verschrikkelijk oordeel over al het kwaad van deze schepping ons tot een liefdevolle Vader, Die wij vanuit onze geestelijke gesteldheid in Christus in alles zoeken te behagen en te gehoorzamen.
En de tegenstander van God strikt goedbedoelenden om God tot een onrechtvaardige en liefdeloze God te stellen. En ook de kennis van goed en kwaad wordt betwist, waar niet meer onderscheiden wordt tussen het natuurlijke gevoel voor goed en kwaad – en geweld tegen het kwaad zelf kwaad wordt genoemd. En de kennis van goed en kwaad die God aan de mens meegaf in Zijn Woord wordt afgeschilderd als een kwaadaardig gedrocht vanuit de zwarte zielen van haatdragende volken. Maar het maakt geen verschil, want God zal zich tegenover het kwaad niet manifesteren als verdraagzaam en goed. Maar wel als vat van toorn en rechtvaardigheid. Want de bijl ligt aan de stam en het kwaad van deze wereld is te groot om goed te kunnen worden. En het kwaad zal nóg meer kwaad baren alvorens zij haar algehele vernietiging over zich afroept, die al werd bevestigd en verkondigd in het verlossend lijden en overwinnen door Jezus Christus.
quote:
Hab.1:11-13 13 Gij zijt te rein van ogen, dan dat Gij het kwade zoudt zien, en de kwelling kunt Gij niet aanschouwen; waarom zoudt Gij aanschouwen die trouwelooslijk handelen? Waarom zoudt Gij zwijgen, als de goddeloze dien verslindt, die rechtvaardiger is dan hij?